ECLI:NL:GHAMS:2020:3111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
200.260.609/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken aan schutbuizen en herstelkosten

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een aannemer voor gebreken aan schutbuizen die onder een woning zijn aangelegd. De opdrachtgever heeft de aannemer aansprakelijk gesteld voor de verzakking van deze schutbuizen, die niet correct aan de fundering waren bevestigd. De aannemer, gevestigd in Duitsland, heeft in hoger beroep de eerdere vonnissen van de kantonrechter bestreden, waarin was geoordeeld dat zij tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter had vastgesteld dat de aannemer verantwoordelijk was voor de goede aanleg van de schutbuizen, en dat zij niet had aangetoond dat zij niet aansprakelijk was voor de gebreken. De opdrachtgever vorderde herstel van de schutbuizen en vergoeding van de kosten die daarmee gemoeid waren. Het hof heeft de grieven van de aannemer verworpen en geoordeeld dat de aannemer aansprakelijk is voor de schade. De opdrachtgever heeft in incidenteel appel gevorderd dat de aannemer in plaats van herstel, schadevergoeding zou betalen, wat het hof heeft toegewezen. Het hof heeft de aannemer veroordeeld tot betaling van € 10.929,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de kosten van het geding aan de zijde van de opdrachtgever toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.609/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6390186/CV EXPL 17-23424
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 november 2020
inzake
[aannemer],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P.N. Huisman te Groningen,
tegen

1.[opdrachtgever sub 1] ,

2. [opdrachtgever sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. B.L. Boonzajer Flaes te Amsterdam.
Partijen worden hierna [aannemer] en [opdrachtgevers] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[aannemer] is bij dagvaarding van 3 juni 2019 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, (hierna: de kantonrechter), van 30 april 2018 (hierna: het tussenvonnis) en 4 maart 2019 (hierna: het eindvonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [opdrachtgevers] als eisers en [aannemer] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel (wijziging eis), met een productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 oktober 2020 doen bepleiten, ieder door hun voornoemde advocaten. [opdrachtgevers] hebben nog een productie in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.
[aannemer] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [opdrachtgevers] zal afwijzen en in incidenteel hoger beroep dat het hof de gewijzigde vordering zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [opdrachtgevers] tot terugbetaling van hetgeen [aannemer] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [opdrachtgevers] heeft voldaan en tot betaling van alle proceskosten, met rente en nakosten. [opdrachtgevers] hebben geconcludeerd tot verwerping van het principale appel. In incidenteel appel hebben zij geconcludeerd tot partiële vernietiging van het bestreden eindvonnis en toewijzing van hun gewijzigde eis met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [aannemer] in de kosten van het geding in principaal en in incidenteel hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De door de kantonrechter in het tussenvonnis onder 1.1 tot en met 1.15 vastgestelde feiten zijn niet betwist. Ook het hof zal daar van uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2
In juli 2010 hebben partijen een overeenkomst van aanneming van werk (hierna: de overeenkomst) gesloten. Daarbij heeft [aannemer] zich als aannemer verplicht tot (het afmaken van) de nieuwbouw van een woning en garage aan de [adres] (hierna: de woning) tegen een vaste aanneemsom van € 298.765,27 inclusief btw. Daarnaast nam [aannemer] in opdracht van derden de bouw van nog twee andere nieuwbouwwoningen aan de Plesmanlaan aan (hierna: het Plesmanlaanproject).
2.3
Aanvankelijk hadden [opdrachtgevers] met een andere aannemer, [X] (hierna: [X] ), een overeenkomst gesloten om de woning te bouwen. [X] ging kort na de start van de bouw failliet. Zij had toen al wel de funderingspalen en de funderingsstroken van de woning aangelegd. De overeenkomst met [X] is in maart 2010 ontbonden. [aannemer] heeft in de overeenkomst opgenomen dat haar prijsopgave tot stand is gekomen ‘op basis van de huidige stand van zaken op de bouwplaats (palen, fundatie zijn klaar en stalenmaterialen aanwezig)’. In de overeenkomst is een ‘Betalingsplan’ opgenomen, volgens welke [opdrachtgevers] een eerste betaling van € 15.000,- (‘ca. 5%’) verschuldigd werden bij ‘gereedkomen fundament en funderingsplaat’.
2.4
In augustus 2010 heeft [Y] Lelystad B.V. (hierna: [Y] ) aan [aannemer] een offerte gestuurd voor verschillende in het Plesmanlaanproject uit te voeren installatiewerkzaamheden.
2.5
In oktober 2010 heeft [Y] aan onder meer geïntimeerde sub 2 (hierna: [opdrachtgever sub 2] ) geschreven:
Hierbij doen wij u de stukken toekomen waarop onze offerte naar [aannemer] toe op is gebaseerd. (…) De stelpost voor het installatiewerk hebben wij niet bepaald.Voor verdere informatie en hoe het is opgebouwd dient u dus contact op te nemen met [aannemer].
2.6
In oktober 2011 is de woning opgeleverd.
2.7
In december 2011 heeft [aannemer] aan [opdrachtgevers] een factuur (‘Schlussrechnung’) verzonden waarin onder ‘mehrkosten’ is opgenomen:
Mehrkosten [Y] (bereits berechnet) 949,03.
2.8
In februari 2014 hebben [opdrachtgevers] scheurvorming in twee gevels van de woning ontdekt. In mei 2016 heeft [aannemer] deze hersteld nadat de kantonrechter [aannemer] in juni 2015 had veroordeeld tot het herstellen van de scheurvorming in een andere woning uit het Plesmanlaanproject.
2.9
In januari 2015 heeft BAM Infratechtiek Telecom (hierna: BAM) getracht glasvezelkabel bij de woning aan te leggen. Dat is toen niet gelukt omdat de schutbuizen onder de woning ernstig bleken te zijn verzakt. In verband daarmee heeft BAM aan [opdrachtgever sub 2] het volgende bericht:
Ondanks de enorme inzet van afgelopen Do. 22-01-15 (…) is het ons (…) met geen mogelijkheid gelukt om de kabel in te voeren door de aanwezige bestaande invoerbuizen. Zelfs met het wegpompen van het aanwezige grondwater om de buis te bereiken die overigens op1.80 mdiep ligt konden we deze niet benutten omdat die geknikt is en vol met mogelijk bouwafval zit (…). Na uren van graven, wegpompen van het water (…) helaas er is geen doorkomen aan, de buizen bleken ook niet aan de fundering bevestigt te zijn. Dus met het verzakken van de grond gaan ook de buizen mee en knikken daardoor op een gegeven moment. Al met al zijn we (…) met 4 man 5 uur bezig geweest zonder een bevredigend resultaat. (…)
2.1
In februari 2015 hebben [opdrachtgevers] [aannemer] aansprakelijk gesteld voor de gebreken aan de schutbuizen en [aannemer] gesommeerd deze te herstellen.
2.11
In reactie daarop heeft de gemachtigde van [aannemer] laten weten dat [aannemer] niet aansprakelijk is, omdat zij de schutbuizen niet heeft aangelegd.
2.12
In november 2015 heeft ZNEB Expertise en Taxatie B.V. te Breda (hierna: ZNEB) een expertiserapport uitgebracht. Daarin is onder meer opgenomen:
De pvc schutbuizen, welke gebruikt kunnen worden voor kabels welke achteraf naar de meterkast dienen te worden gevoerd, zijn niet opgehangen aan de fundatie waardoor deze zijn verzakt.
(…)
Er dienen graafwerkzaamheden te worden uitgevoerd naast de rechterzijgevel om de pvc schutbuizen te bevestigen aan de fundatie van het woonhuis. Hiervoor dienen de matten met het grind deels te worden verwijderd alsmede het antiworteldoek. Na de graaf- en herstelwerkzaamheden dient er antiworteldoek te worden teruggeplaatst. De matten met het grind dienen vervolgens te worden teruggeplaatst.
De kosten voor het verwijderen van het grind met matten en antiworteldoek, graafwerkzaamheden, schutbuizen aanbrengen en herstellen oprijpad zijn door ZNEB begroot op € 1.420,00 inclusief btw. Daarbij heeft ZNEB opgemerkt dat de hoogte van de uiteindelijke herstelkosten afhankelijk is van de bereidheid van een derde partij om de herstelwerkzaamheden uit te voeren en dat die kosten dus kunnen afwijken van de schaderaming van ZNEB.
2.13
In januari 2016 heeft de advocaat van [opdrachtgevers] het rapport van ZNEB aan (de gemachtigde van) [aannemer] toegezonden en opnieuw verzocht om herstel van de schutbuizen. In reactie daarop heeft de gemachtigde van [aannemer] geschreven dat [aannemer] ten aanzien van de verzakte schutbuizen niet is tekortgeschoten, omdat niet zij maar een andere aannemer in opdracht en voor rekening van [opdrachtgevers] de fundatie van de woning heeft aangelegd.

3.Beoordeling

3.1
[aannemer] is gevestigd in Duitsland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten. De kantonrechter heeft zich terecht bevoegd geacht en het hof is als rechter in het hoger beroep tegen de door de kantonrechter gewezen vonnissen ook bevoegd. Nederlands recht is van toepassing, reeds omdat partijen dat zijn overeengekomen.
3.2
[opdrachtgevers] hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd te verklaren voor recht dat [aannemer] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en [aannemer] te veroordelen tot herstel van de schutbuizen, bij voorkeur op de door ZNEB voorgeschreven wijze, en tot betaling van de kosten van het deskundigenonderzoek en van de proceskosten, met rente en nakosten.
3.3
Aan hun vorderingen hebben [opdrachtgevers] ten grondslag gelegd dat [aannemer] als hoofdaannemer verantwoordelijk was voor het op juiste wijze aanbrengen van de schutbuizen en dat [aannemer] daarin tekort is geschoten. [aannemer] heeft verweer gevoerd.
3.4
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter voorshands voldoende aannemelijk geacht dat [aannemer] de verbintenis op zich heeft genomen om zorg te dragen voor een goede aanleg van de schutbuizen. De kantonrechter heeft [aannemer] in de gelegenheid gesteld tegen dit voorlopige oordeel tegenbewijs te leveren.
3.5
Na bewijslevering door beide partijen heeft de kantonrechter bij het bestreden eindvonnis de vorderingen van [opdrachtgevers] toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [aannemer] niet heeft weerlegd dat zij de verplichting op zich heeft genomen om zorg te dragen voor het gereedkomen van de woning en voorts dat het daarom op de weg van [aannemer] heeft gelegen om zich ervan te vergewissen dat de schutbuizen op juiste wijze waren aangelegd of de schutbuizen alsnog goed aan te leggen.
3.6
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [aannemer] met zes grieven op. [aannemer] heeft geen grieven aangevoerd tegen het bestreden tussenvonnis, zodat zij in dat hoger beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Is [aannemer] tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst? Grieven 1 en 2.
3.7
Samengevat heeft [aannemer] het volgende aangevoerd. [Y] heeft de schutbuizen aangelegd, maar deed dat niet als onderaannemer van [aannemer] . [aannemer] is niet verantwoordelijk voor de aanleg van de schutbuizen. Bovendien heeft [opdrachtgever sub 2] zelf aanbindwerkzaamheden verricht. Kennelijk is dat niet goed gedaan. [opdrachtgevers] proberen nu ten onrechte herstel door [aannemer] af te dwingen, aldus [aannemer] .
3.8
De grieven slagen niet. Vaststaat dat [Y] voor in het Plesmanlaanproject uit te voeren (installatie)werkzaamheden aan [aannemer] een offerte heeft uitgebracht en aan [aannemer] heeft gefactureerd en dat [aannemer] die kosten in een eigen factuur aan [opdrachtgevers] heeft doorbelast (zie 2.4, 2.5 en 2.7). Het hof volgt [aannemer] niet in haar betoog dat het daarbij enkel om het aanleggen van rioleringsbuizen zou zijn gegaan. Het is onwaarschijnlijk dat [Y] rioleringsbuizen wel als onderaannemer van [aannemer] heeft aangelegd en de schutbuizen niet in die hoedanigheid. Bovendien heeft [aannemer] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [opdrachtgevers] (na de ontbinding van de overeenkomst met [X] ) aan niemand anders dan aan [aannemer] in verband met de bouw van de woning opdracht hebben gegeven en aan niemand anders dan aan [aannemer] hebben betaald. Daarbij komt dat tussen partijen niet in geschil is dat bij de bouw van woningen altijd schutbuizen dienen te worden aangelegd. Ook staat vast dat [aannemer] de fundering, waaraan de schutbuizen vastgemaakt dienden te worden, nog moest afbouwen (zie 2.3) en dat de schutbuizen zijn aangelegd in de bouwperiode die onder verantwoordelijkheid van [aannemer] viel. [aannemer] was dan ook als hoofdaannemer verantwoordelijk voor het op juiste wijze aanleggen van de schutbuizen. De stelling van [aannemer] dat [opdrachtgever sub 2] zelf de schutbuizen heeft vastgebonden staat haaks op haar in de toelichting op grief 3 ingenomen stelling dat het ‘een gegeven’ was ‘dat de schutbuizen niet waren aangebonden’ en is bovendien onvoldoende onderbouwd. [opdrachtgever sub 2] heeft immers gemotiveerd betwist dat hij de schutbuizen aan de fundering heeft vastgemaakt en uit de bevindingen van BAM en ZNEB blijkt dat de schutbuizen niet aan de fundering zijn vastgebonden. Daarbij komt dat als [opdrachtgever sub 2] wel de schutbuizen aan de fundering zou hebben vastgemaakt en dat niet goed zou hebben gedaan, dat [aannemer] niet zou hebben ontslagen van haar verplichting om de schutbuizen op juiste wijze aan te (doen) leggen, noch van haar aansprakelijkheid nu dat niet is gebeurd.
De conclusie is dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat [aannemer] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Kan [aannemer] een gegrond beroep doen op artikel 7:758 lid 3 BW?. Grief 3.
3.9
[aannemer] heeft aangevoerd dat [opdrachtgevers] het niet goed aangelegd zijn van de schutbuizen niet bij de oplevering hebben gemeld en dat [aannemer] daarom is ontslagen van aansprakelijkheid voor dat gebrek gelet op het bepaalde in artikel 7:758 lid 3 BW.
3.1
Artikel 7:758 lid 3 BW bepaalt dat de aannemer is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Het hof wijst het beroep van [aannemer] op dit artikel af. De grief slaagt dus niet. [opdrachtgevers] hebben aangevoerd dat zij ten tijde van de oplevering weliswaar bekend waren met het risico van verzakking van schutbuizen, maar dat zij niet wisten of dat risico zich zou verwezenlijken. Pas toen bleek dat de schutbuizen verzakt waren, raakten zij bekend met dat gebrek. Naar het oordeel van het hof hoeft de vraag of [opdrachtgevers] ten tijde van de oplevering wisten of redelijkerwijs konden weten dat de schutbuizen zouden verzakken en aldus bekend konden worden verondersteld met dit gebrek, niet te worden beantwoord. [opdrachtgevers] hebben immers terecht aangevoerd dat aan [aannemer] geen beroep op artikel 7:758 lid 3 BW toekomt, gelet op de gang van zaken ten tijde van het aanleggen van de schutbuizen. Die gang van zaken, die niet door [aannemer] is betwist, was de volgende. [opdrachtgever sub 2] heeft destijds aan [Y] te kennen gegeven dat de schutbuizen aan de fundering moesten worden vastgemaakt. [Y] heeft toen gezegd dat zij daartoe geen opdracht van [aannemer] had gekregen. Toen [opdrachtgever sub 2] vervolgens dit punt bij [aannemer] aankaartte, gaf [aannemer] hem te verstaan dat zij nooit de schutbuizen vastbond en dat [opdrachtgever sub 2] de bouw aan [aannemer] moest overlaten. Het is dan goed voorstelbaar dat [opdrachtgevers] bij de oplevering niet opnieuw dit punt aan de orde stelden. Het was immers niet zeker dat de schutbuizen zouden verzakken en uit de reactie van [aannemer] viel af te leiden dat zij in dit opzicht geen problemen verwachtte. Aan die reactie van hun aannemer hoefden [opdrachtgevers] niet te twijfelen en zij mochten daarop gerechtvaardigd afgaan. Het gaat dan niet aan om later, als blijkt dat de schutbuizen (toch) zijn verzakt, [opdrachtgevers] tegen te werpen dat zij gelet op artikel 7:758 lid 3 BW met hun claim te laat zijn. Het beroep van [aannemer] op dit artikel wordt dan ook verworpen. De omstandigheid dat [opdrachtgever sub 2] sinds 2004 een eigen bouwbedrijf heeft dat gespecialiseerd is in de afwerking van de binnenkant van woningen, maakt niet dat hij in zijn hoedanigheid van opdrachtgever van [aannemer] anders had moeten of behoren te handelen dan hij heeft gedaan. Het argument van [aannemer] dat [opdrachtgevers] geen rechten meer hebben omdat [opdrachtgever sub 2] zelf werkzaamheden aan de schutbuizen heeft verricht, is hiervoor (3.8) al besproken en verworpen.
Conclusie: het principaal hoger beroep (van [aannemer] ) heeft geen succes.
3.11
Zoals [aannemer] zelf al heeft aangevoerd hebben haar grieven 4, 5 en 6 geen zelfstandige betekenis. Die grieven delen dus het lot van de eerste drie grieven. Het principaal hoger beroep leidt dan ook niet tot vernietiging van het bestreden eindvonnis.
Incidenteel hoger beroep (van [opdrachtgevers] ); wijziging eis [opdrachtgevers]
3.12
[opdrachtgevers] hebben aangevoerd dat zij niet langer nakoming van de overeenkomst wensen in de vorm van het in eerste aanleg gevorderde en door de kantonrechter toegewezen herstel van de schutbuizen door [aannemer] , maar dat zij schadevergoeding vorderen ten belope van de daadwerkelijke herstelkosten. Volgens [opdrachtgevers] zijn die kosten veel hoger dan het aanvankelijk door ZNEB geraamde bedrag van € 1.420,-. [opdrachtgevers] hebben twee offertes voor herstel van de schutbuizen overgelegd. Een offerte van [Z] Rotterdam uit juli 2018, waarin de herstelwerkzaamheden voor een bedrag van € 10.929,- incl. btw worden aangeboden en een recentere offerte van [A] Grondverzet waarin die werkzaamheden worden aangeboden voor € 13.176,90 incl. btw. [opdrachtgevers] hebben in hun incidenteel hoger beroep gevorderd dat het bestreden eindvonnis op het punt van de veroordeling van [aannemer] tot herstel van de schutbuizen wordt vernietigd en [aannemer] in plaats daarvan wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ten belope van een bedrag van € 10.929,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest.
3.13
[aannemer] heeft betwist dat de herstelkosten € 10.929,- bedragen. Zij heeft erop gewezen dat ZNEB een aanzienlijk lager bedrag heeft begroot. [aannemer] heeft ter zitting te kennen gegeven geen behoefte te hebben om de herstelwerkzaamheden zelf uit te voeren.
3.14
Het hof zal de gewijzigde vordering toewijzen. Daartoe overweegt het als volgt. [opdrachtgevers] hebben aangevoerd dat de daadwerkelijke herstelkosten veel hoger zijn dan het door ZNEB geschatte bedrag, omdat inmiddels is gebleken de oprijlaan over een veel grotere lengte zal moeten worden verwijderd en teruggeplaatst. De reden daarvoor is dat de matten van de oprijlaan zijn ingewalst. Indien slechts enkele matten worden verwijderd kunnen die niet terug worden geplaatst zonder dat dat schade aan en oneffenheden in de oprijlaan veroorzaakt. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [opdrachtgever sub 2] het volgende verklaard. Het heeft ontzettend veel moeite gekost om aannemers te vinden die bereid zijn om de herstelwerkzaamheden aan de schutbuizen uit te voeren. [opdrachtgever sub 2] heeft een prijsopgave gevraagd voor het opgraven van de schutbuizen en het vastmaken ervan aan de fundering. Daarbij heeft hij gevraagd of, als de oprijlaan gedeeltelijk zou worden verwijderd, de oprijlaan na uitvoering van de herstelwerkzaamheden zou worden opgeleverd in dezelfde staat als waarin deze vóór de graafwerkzaamheden verkeerde. Daarop kreeg [opdrachtgever sub 2] heel duidelijk te horen dat dat niet het geval zou zijn en dat, om de oprijlaan in dezelfde staat terug te krijgen, het nodig was om over de hele lengte de matten te verwijderen, met alle gevolgen van dien. Van de zijde van [opdrachtgevers] is er verder op gewezen dat zij hun vordering beperken tot het laagst geoffreerde bedrag, terwijl de acceptatietermijn van die offerte allang is verstreken.
3.15
[aannemer] heeft te weinig tegenover de door [opdrachtgevers] gegeven toelichting gesteld. Met stellingen als ‘er moet wel erg veel oppervlakte oprijlaan worden verwijderd’ en ‘een vijfde of een vierde deel van de offerte zou voldoende moeten zijn’ is [aannemer] blijven steken in ongemotiveerde algemeenheden, terwijl de overgelegde offertes voldoende aanknopingspunten bieden om desgewenst een betwisting ervan nader te motiveren. Naar het oordeel van het hof heeft [aannemer] dan ook onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de schade van [opdrachtgevers] tenminste het gevorderde bedrag beloopt. Dat wordt niet anders doordat ZNEB een lager bedrag had begroot. ZNEB heeft daarbij immers uitdrukkelijk het voorbehoud gemaakt dat de hoogte van de uiteindelijke herstelkosten afhankelijk is van de bereidheid van een aannemer om de herstelwerkzaamheden uit te voeren en dat die kosten dus anders kunnen uitvallen. Dat dat het geval is, hebben [opdrachtgevers] met de twee uitgewerkte offertes voldoende aannemelijk gemaakt en heeft [aannemer] onvoldoende betwist. Anders dan [aannemer] heeft aangevoerd krijgen [opdrachtgevers] met de toewijzing van de vordering niet ‘een volledig gesaneerde oprijlaan op kosten van [aannemer] ’. [aannemer] heeft niet betwist dat de oprijlaan er nu mooi en strak bij ligt. Niet valt in te zien waarom [opdrachtgevers] genoegen zouden moeten nemen met een oprijlaan in een slechtere conditie na uitvoering van de herstelwerkzaamheden.
Slotsom
3.16
Het in algemene termen gestelde bewijsaanbod van [aannemer] kan niet in de plaats komen van voldoende gemotiveerde stellingen. Waar, zoals hier, voldoende gemotiveerde stellingen ontbreken, is voor bewijslevering geen plaats.
3.17
De slotsom is dat het hoger beroep van [aannemer] geen succes heeft en dat van [opdrachtgevers] wel. Het hof zal het bestreden eindvonnis op het punt van de veroordeling van [aannemer] tot herstel vernietigen, de gewijzigde vordering van [opdrachtgevers] toewijzen en [aannemer] als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart [aannemer] niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het bestreden tussenvonnis;
vernietigt het bestreden eindvonnis voor zover [aannemer] daarbij onder II is veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst;
en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [aannemer] tot betaling van een schadevergoeding van € 10.929,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest;
bekrachtigt het bestreden eindvonnis voor het overige;
veroordeelt [aannemer] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [opdrachtgevers] begroot op € 324,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, C. Uriot en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.