ECLI:NL:GHAMS:2020:3105
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vonnissen in een geschil over een overeenkomst van geldlening zonder uitvoering
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende een vermeende overeenkomst van geldlening. [appellant] was in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die eerder had geoordeeld dat er een geldleningsovereenkomst tot stand was gekomen tussen [X] en [appellant]. De kantonrechter had geoordeeld dat de akte van de overeenkomst dwingend bewijs opleverde dat [appellant] partij was bij deze overeenkomst en had hem veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde].
In hoger beroep heeft [appellant] betwist dat er een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen, en het hof heeft de feiten die door de kantonrechter waren vastgesteld als uitgangspunt genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de akte waarin de overeenkomst van geldlening is vastgelegd, geen bewijs oplevert van die overeenkomst, omdat aan de overeenkomst geen uitvoering is gegeven en dit ook niet de bedoeling van partijen was. Het hof heeft geoordeeld dat de grondslag van de vordering van [geïntimeerde] is komen te vervallen, en heeft de bestreden vonnissen vernietigd.
Het hof heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 19.928,93 aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente, en heeft [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de uitvoering van overeenkomsten en de noodzaak van bewijs in civiele zaken.