Op 21 augustus 2018 heeft [A] op de vraag of [appellante] ooit met [A] had gesproken over andere voorvallen of incidenten dan dat van 2 december 2015 waarbij volgens [appellante] sprake was van seksuele intimidatie onder meer het volgende verklaard:
Nee, nooit. Het verbaast mij ook ten zeerste dat ze dergelijke klachten heeft over [B] . Die preferential treatment heb ik gehoord, het [weggelakt door ABN AMRO, hof] incident heb ik gehoord, maar klachten over [B] heb ik nooit gehoord. (..)
En op de vraag wat zij kon vertellen over een e-mail van 11 oktober 2016 van haar aan
[appellante] :
(..) [appellante] was weer helemaal overstuur en ze vroeg of ze met mij alleen mocht praten in één-op-éen gesprek. Achteraf gezien was dat helemaal niet verstandig. (..) Toen ging ze door het lint en begon ze te schreeuwen en te huilen. Ze sloeg toen met een boek heel hard op tafel en ik ben toen heel snel weg gegaan. Ze draaide helemaal door en ik was bang dat ze mij iets aan zou kunnen doen. Zo voelde het.
V: Hoe was toen jullie volgende contact?
Dat was er niet meer. Dat was ook de laatste keer dat ik haar gesproken heb volgens mij, in ieder geval de laatste keer dat we elkaar één-op-één zagen. (..)
V: Het idee van de overstap van [appellante] van DCM naar ECT, van wie kwam dat idee?
A: Dat idee kwam van mij vandaan. (..) Zoals gezegd was de situatie bij DCM onhoudbaar.
De opties die ze toen had was óf weg bij de bank, óf overstappen naar ECT. In mijn
herinnering is toen [K] haar mentor geworden, met de achterliggende gedachte (..): we geloven echt wel in jou, maar er moet iets gebeuren. (..)
V: Een klacht van [appellante] is dat andere steeds maar promotie maken en zijzelf niet. (..)
A: (..) Dat niemand nog wilde samenwerken met [appellante] , dat hielp haar natuurlijk niet. (..)