ECLI:NL:GHAMS:2020:307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
200.210.612/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van omgangsregeling tussen vader en kinderen vanwege zwaarwegende belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om een (voorlopige) omgangsregeling met zijn kinderen, [kind A] en [kind B]. De moeder, verweerder in hoger beroep, heeft dit verzoek betwist en stelt dat de kinderen geen contact met hun vader willen. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de kinderen, die al lange tijd geen contact met hun vader hebben gehad en zich daartegen verzetten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerdere rapporten geadviseerd om geen omgangsregeling op te starten, gezien de zorgen over de situatie en de negatieve impact op de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de kinderen, nu dertien jaar oud, al zeven jaar geen contact met hun vader hebben gehad. De kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen, en het hof is van oordeel dat het forceren van een omgangsregeling schadelijk zou zijn voor hun welzijn. De vrouw, als primaire opvoeder, is niet in staat om het contact tussen de man en de kinderen te stimuleren, wat ook een belangrijke factor is in de beslissing van het hof.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd, met de overweging dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof benadrukt het belang van stabiliteit in het gezin van de vrouw en de noodzaak voor de kinderen om zich een eigen voorstelling van hun vader te kunnen vormen, zonder dat dit hen schade toebrengt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.210.612/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/504115 /FA RK 11-9444
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.
Als belanghebbende zijn door het hof aangemerkt:
  • de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
  • de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ), (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn (tussen)beschikking van
5 juni 2018 (hierna: tussenbeschikking). Bij deze tussenbeschikking is, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag of inzet van de hulpverlening door Altra in het kader van een begeleid omgangstraject in het belang van de kinderen is, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.6 van de tussenbeschikking.
1.2
Op 1 maart 2019 is bij het hof ingekomen het raadsrapport van 19 februari 2019.
1.3
Bij journaalbericht met bijlage van 19 mei 2019 heeft de vrouw gereageerd op dit raadsrapport.
1.4
[kind A] en [kind B] zijn op 29 oktober 2019 nogmaals door de voorzitter gehoord. Ter zitting van 31 oktober 2019 heeft de voorzitter een samenvatting van beide gesprekken gegeven.
1.5
De mondelinge behandeling is op 31 oktober 2019 hervat. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. van der Hoorn.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Aan het hof ligt ter beoordeling voor of een (voorlopige, al dan niet begeleide) omgangsregeling tussen de man en [kind A] en [kind B] moet worden vastgesteld.
2.2
Ingevolge artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts op de in het derde lid van dit artikel genoemde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat de omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.3
In aanvulling op hetgeen hij eerder heeft aangevoerd, zoals weergegeven in de tussenbeschikking, heeft de man ter zitting in hoger beroep op 31 oktober 2019 aangevoerd dat hij al lange tijd omgang met de kinderen wil, maar steeds moet wachten door de langdurige procedures. Inmiddels zijn de kinderen dusdanig van hem vervreemd dat zij geen contact meer met hem willen. Er moet een stap gezet worden naar begeleide omgang. De kinderen kunnen nu zelf niet overzien wat de consequenties zijn van het niet hebben van omgang met hem, aldus de man.
2.3
De vrouw blijft bij haar betwisting van de stellingen van de man. Zij heeft hieraan ter zitting in hoger beroep van 31 oktober 2019 toegevoegd dat zij het niet eens is met het rapport van de raad van 19 februari 2019 waarin geadviseerd wordt om begeleide omgang tussen de man en de kinderen op te starten. Volgens haar bevat dit rapport fouten en moeten de kinderen, die hebben aangegeven geen contact te willen met hun vader, mede gelet op hun leeftijd hier niet toe gedwongen worden. Dit zal slechts averechts werken, aldus de vrouw.
2.4
In het raadsrapport van 3 mei 2016 staat vermeld dat uit het onderzoek zwaarwegende argumenten naar voren zijn gekomen als gevolg waarvan de raad geen mogelijkheden ziet voor een omgangsregeling. De raad is van mening dat professionele begeleiding van de omgang een absolute voorwaarde is vanwege de zorgen omtrent het persoonlijk functioneren van de man, om te kunnen zorgen dat het contact niet op een belastende wijze vorm gegeven wordt, om te kunnen monitoren of de draagkracht van de kinderen voldoende blijft en te waarborgen dat de man het belang van de kinderen niet uit het oog verliest en hun grenzen blijvend respecteert. Een neutrale professional zou deze punten volgens de raad continu in de gaten moeten houden. Gedacht is aan een traject bij het Centrum voor Relationele Therapie. De vrouw is echter niet in staat tot persoonlijk contact met de man en zij wil niet meewerken aan een (hulpverlenings)traject waarbij dit een vereiste is. De raad acht het functioneren van de vrouw als opvoeder op dit moment van groter belang voor [kind A] en [kind B] dan het contact met de man, daar dit contact momenteel op geen enkele wijze dusdanig onbelast en verantwoord kan plaatsvinden dat dit mogelijk is. De raad adviseert derhalve om geen omgang op te starten tussen de man en de kinderen.
2.5
In het raadsrapport van 19 februari 2019 wordt door de raad, hoewel de kinderen zich uitdrukkelijk tegen omgang verzetten, begeleide omgang tussen de kinderen en de man geadviseerd. De raad is van mening dat de man een positieve groei heeft doorgemaakt ten opzichte van 2016 en acht het belang van omgang tussen de kinderen en hun vader en het leren kennen van hun vader zwaarwegender dan de mening van de kinderen. Omgang kan echter alleen plaatsvinden indien een objectieve volwassene - in de vorm van hulpverlening- bij de omgang aanwezig is. Omdat er al zo lang geen contact is geweest, kan de raad geen uitspraak doen over de opbouw en frequentie. Dit dient in overleg met de kinderen, het traject van Altra ‘Samen Hier’ en het OKT vormgegeven te worden. Ook dient dan te worden bezien of de frequentie van de omgang kan worden uitgebreid en of deze onbegeleid plaats kan gaan vinden.
2.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 31 oktober 2019 verklaard dat toch ook voor de raad sprake is van een dilemma of er wel of geen (gedwongen) omgang moet plaatsvinden. De raad meent dat de kinderen wel degelijk beïnvloed worden door de houding van de vrouw. Het ligt op de weg van de vrouw om haar houding aan te passen. Echter, indien de kinderen een dergelijke grote weerstand hebben tegen omgang met de vader, is het forceren daarvan door het aan hen opleggen van een omgangsregeling schadelijk voor de kinderen. Tevens zal dit ook contraproductief kunnen zijn, in die zin dat het hun eventuele bereidheid om in de toekomst wel contact met hun vader te zoeken zal verminderen. De kinderen zouden, indien door het hof geen omgang wordt bepaald, contact kunnen zoeken met Villa Pinedo, als zij advies willen over hun situatie. Dit kan nuttig zijn, ook als de kinderen op termijn wel omgang met hun vader zouden willen hebben.
2.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken, het ter zitting in hoger beroep verhandelde en de kindgesprekken is onder meer het volgende gebleken.
De verhouding tussen de ouders is al lange tijd zeer ernstig verstoord. De ouders zijn sinds eind 2009, begin 2010 uit elkaar. Rondom die relatiebreuk is sprake geweest van een turbulente tijd met huiselijk geweld, waarvan de kinderen mogelijk getuige zijn geweest. De man heeft een contact- en gebiedsverbod opgelegd gekregen en is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven van de vrouw gericht. Pogingen in de periode van 2010 tot 2012 om omgang via het Omgangshuis te laten verlopen zijn mislukt. De man is in 2015 en 2016 in behandeling geweest bij de GGZ en heeft die behandeling positief afgesloten. Er is volgens de man geen sprake meer van persoonlijke (borderline) problematiek en ook de raad merkt in zijn laatste rapport op dat de man een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds 2016 en een invulling kan geven aan zijn vaderrol.
Echter, afgezien van een drietal interactieobservatie in 2016 hebben de kinderen, die nu dertien jaar oud zijn, de man zeven jaar niet gezien. Zij hebben slechts beperkt e-mail contact met hem. Op meerdere momenten en tegenover meerdere instanties hebben zij zeer stellig hun mening geuit dat zij geen contact met hun vader willen. Ook in het gesprek met de voorzitter hebben zij hun ernstige bezwaren tegen omgang doen blijken. Zij voelen veel weerstand tegen contact en geven aan niet te zullen meewerken aan een vastgestelde omgangregeling. Gelet hierop is reeds sprake van een ontzeggingsgrond voor omgang. Daarbij komt nog dat het hof van oordeel is dat het forceren van omgang tussen de man en de kinderen op dit moment averechts zal werken en de verhouding tussen de man en de kinderen (verder) zal beschadigen. Ook de raad heeft ter zitting in hoger beroep van 31 oktober 2019 verklaard dat het dwingen van de kinderen tot omgang met de man een averechtse werking op hun bereidheid tot contact met de man in de toekomst kan hebben en zelfs schadelijk voor hen kan zijn.
2.8
Daarnaast is gebleken dat de vrouw onmachtig is om het contact tussen de man en de kinderen te stimuleren. Uit de raadsrapporten blijkt dat dat verhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat het vertrouwen van de vrouw in de man zodanig beschadigd is, dat aan haar zijde onvoldoende draagkracht is voor het ondersteunen van omgang, dan wel voor het aangaan van een hulpverleningstraject met de man. De vrouw wil, vanwege haar negatieve ervaringen met de man, op geen enkele manier contact met hem, ook niet ter ondersteuning van de kinderen in de omgang. Ter zitting in hoger beroep van 31 oktober 2019 is gebleken dat voornoemde situatie onveranderd is. Onder deze omstandigheden zal het vaststellen van een omgangsregeling tussen de kinderen en de man dan ook tot veel onrust in het gezin leiden, hetgeen strijdig met het belang van de kinderen is. Het hof acht stabiliteit in het gezin van de vrouw van groot belang voor hen, aangezien de vrouw hun primaire opvoeder is.
2.9
Het hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling, in welke beperkte en/of begeleide vorm ook, op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
2.1
Een en ander neemt niet weg dat de man de vader van de kinderen is en blijft. Het is voor hun identiteitsontwikkeling essentieel dat zij zich een eigen voorstelling van hun vader kunnen vormen. Ook in dat kader is het van belang dat de vrouw zich dient te houden aan de op haar rustende informatieverplichting conform artikel 1:377b BW ten opzichte van de man.
2.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. C.E. Buitendijk,
en mr. W.K. van Duren, bijgestaan door de griffier en is op 4 februari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.