Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
- de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ), (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om een (voorlopige) omgangsregeling met zijn kinderen, [kind A] en [kind B]. De moeder, verweerder in hoger beroep, heeft dit verzoek betwist en stelt dat de kinderen geen contact met hun vader willen. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de kinderen, die al lange tijd geen contact met hun vader hebben gehad en zich daartegen verzetten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerdere rapporten geadviseerd om geen omgangsregeling op te starten, gezien de zorgen over de situatie en de negatieve impact op de kinderen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de kinderen, nu dertien jaar oud, al zeven jaar geen contact met hun vader hebben gehad. De kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen, en het hof is van oordeel dat het forceren van een omgangsregeling schadelijk zou zijn voor hun welzijn. De vrouw, als primaire opvoeder, is niet in staat om het contact tussen de man en de kinderen te stimuleren, wat ook een belangrijke factor is in de beslissing van het hof.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd, met de overweging dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof benadrukt het belang van stabiliteit in het gezin van de vrouw en de noodzaak voor de kinderen om zich een eigen voorstelling van hun vader te kunnen vormen, zonder dat dit hen schade toebrengt.