ECLI:NL:GHAMS:2020:3064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
23-000761-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van stroom

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 397 hennepplanten en diefstal van stroom. De tenlastelegging was gebaseerd op feiten die zich op 25 oktober 2018 in Heemstede hebben afgespeeld. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 17 juli en 23 oktober 2020 heeft het hof de zaak behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk hennepplanten had gekweekt en dat hij illegaal stroom had afgetapt voor de hennepkwekerij. De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts als katvanger fungeerde, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij bewezen verklaard en de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000761-19
datum uitspraak: 6 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-245303-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven op het adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juli 2020 en 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof ter terechtzitting van 23 oktober 2020 toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te Heemstede opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer ongeveer 397, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te Heemstede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft voor alles aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is dat het in deze om hennep gaat, nu er geen laboratoriumonderzoek is gedaan en er geen taakaccenthouder van de politie bij het aantreffen en ontmantelen van de kwekerij aanwezig is geweest, althans daarvan niet blijkt.
Het hof is van oordeel dat voldoende vast staat dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. Ten eerste had de aangetroffen kwekerij alle uiterlijke verschijningsvormen van een hennepkwekerij, zoals deze op grote schaal door de politie worden aangetroffen en ontmanteld. Daarnaast is door de verbalisant [verbalisant] geconstateerd, zoals hij in zijn proces-verbaal heeft vastgelegd, op grond van zijn kennis en ervaring opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het om hennepplanten ging. Hij heeft daarbij gelet op de kleur en vorm van de planten en daarnaast de herkenbare geur. Ten slotte zegt ook de verdachte telkens dat het om hennep gaat.
Van de zijde van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verder aangevoerd dat hij louter als katvanger fungeerde voor de hennepkwekerij, die in werkelijkheid van ene [naam] was en ook door deze samen met anderen is aangelegd en werd onderhouden. De verdachte heeft uit geldnood alleen de kelder van het door hem – op naam van zijn echtgenote – gehuurde winkelpand ter beschikking gesteld. Hij wist wel dat [naam] daar een hennepkwekerij had opgebouwd en hij zou ook in de opbrengst van de tweede oogst delen, maar heeft hier verder geen betrokkenheid bij gehad. [naam] heeft hij ontmoet in een coffeeshop. Hij heeft toen een telefoon van [naam] gekregen waarmee hij hem kon bellen als hij met hem in zee wilde gaan met betrekking tot het laten plaatsen van een hennepkwekerij. Die telefoon heeft hij later weer aan [naam] moeten teruggeven. [naam] heeft ook mensen geregeld die een aansluiting vanaf de meterkast voor de hennepkwekerij hebben gemaakt. Dat is gebeurd terwijl de verdachte in de winkel was. Zijn echtgenote wist nergens van.
Het hof maakt uit het dossier het volgende op. De verdachte heeft samen met zijn vrouw vanaf november 2017 het pand aan de [adres 2] te Heemstede gehuurd om daarin een meubelzaak te beginnen. Hij hoopte door meubels te verkopen zijn schulden af te lossen. De winkel is op 1 december 2017 geopend. De eerste maanden werd er goed verkocht. Zijn vrouw bleek echter door gezondheidsproblemen na enkele maanden niet meer in staat te zijn om in de winkel te staan. Na maart 2018 werd er niets meer aan meubels verkocht en in april of mei 2018 is de hennepkwekerij aangelegd. De in werking zijnde hennepkwekerij is op 25 oktober 2018 door de politie in de kelder van de meubelzaak aangetroffen. Daarbij bleek dat de stroom voor die hennepkwekerij illegaal werd weggenomen. In de winkel werd alleen de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft desgevraagd aan de politie meegedeeld dat er ongeveer 400 hennepplanten in de kelder stonden, dat van de door de politie aangetroffen planten de hele kleintjes ongeveer 6 of 7 dagen oud waren en de grote ongeveer 3 weken. Medewerkers van een nabij gelegen winkel hebben verklaard dat de verdachte heel vaak met volle vuilniszakken naar zijn auto liep en deze in zijn kofferbak legde. Zij vonden dit raar, omdat er nooit klanten in de winkel waren.
De verklaring van de verdachte dat hij geen enkele bemoeienis met de kwekerij had, wordt nergens door ondersteund. De verdachte zegt over de identiteit van de onderhuurder die de hennepkwekerij zou hebben opgezet niets anders te kunnen verklaren dan dat zijn contactpersoon [naam] heet en dat hij die in een coffeeshop heeft ontmoet. Hij heeft geen enkel ander gegeven over een ander of anderen die de hennepkwekerij zouden hebben gebouwd en gedreven genoemd. Dit brengt mee dat de verklaring van de verdachte op dit punt niet kan worden gecontroleerd. Ook zijn in het pand geen aanwijzingen gevonden die zouden kunnen duiden op eventuele andere betrokkenen dan de verdachte. Het dossier bevat daarentegen wel aanwijzingen dat het de verdachte is geweest die zich met de hennepkwekerij bezighield, gelet op zijn gedetailleerde kennis van de aangetroffen planten en de hiervoor weergegeven verklaring van de medewerkers van een nabij gelegen winkel. Het hof gaat er dan ook van uit dat het de verdachte zelf is geweest die de hennepkwekerij heeft opgezet en geëxploiteerd. Op grond van het vorenstaande is het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van stroom is het hof van oordeel dat – gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1 – het de verdachte is geweest die ten behoeve van het telen van hennep in het pand met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen. Het hof spreekt de verdachte vrij van de strafverzwarende omstandigheid “verbreking”, nu het openbaar ministerie in de tenlastelegging is uitgegaan van de pleegdatum 25 oktober 2018, terwijl die verbreking ruim voor die tenlastegelegde datum moet hebben plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande, waaruit volgt dat de betrokkenheid van anderen dan de verdachte niet wordt aangenomen, kan geen sprake zijn van medeplegen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 25 oktober 2018 te Heemstede opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van 397 hennepplanten;

2.hij op 25 oktober 2018 te Heemstede stroom, die geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde] B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft het hof, in geval van een bewezenverklaring, verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn financiële situatie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een groot aantal hennepplanten opzettelijk aanwezig gehad. Hennep is een softdrug die bij langdurig gebruik een gevaar vormt voor de gezondheid. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid, moeten deze drugs bestemd zijn geweest voor de verdere verkoop en verspreiding. Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit rondom de handel en het gebruik van softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze handel in softdrugs aanzienlijke financiële belangen gemoeid zijn en dat deze niet zelden gepaard gaan met andere vormen van criminaliteit. Het verlenen van medewerking aan dergelijke handel, op welke wijze dan ook, is derhalve laakbaar. Daar komt bij dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van stroom ten behoeve van de hennepkwekerij. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende energieleverancier. Bovendien leveren de illegale stroomaansluitingen die daarvoor worden aangebracht vaak brandgevaarlijke situaties in het leven. De verdachte heeft gehandeld uit winstbejag en heeft daarmee zijn financieel gewin laten prevaleren boven de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Het hof heeft verder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, de in eerste aanleg opgelegde straf passend en geboden. Daarbij wordt overwogen dat in soortgelijke gevallen bij zogenoemde first-offenders doorgaans hogere straffen plegen te worden opgelegd en het hof dit ook heeft overwogen, maar dat het hof daar in de onderhavige zaak van afziet, omdat het openbaar ministerie noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een hogere straf heeft gevorderd en de politierechter evenmin een hogere straf heeft opgelegd. Gelet hierop ziet het hof zeker geen aanleiding om een lagere straf dan is geëist op te leggen. De omstandigheid dat het hof ten aanzien van feit 2 niet komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid maakt dit niet anders, nu de op te leggen straf overwegend is gebaseerd op de hoeveelheid planten die is bewezenverklaard. Hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
De benadeelde partij [benadeelde] B.V. heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 2.824,04 als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden, gelet op het feit dat de verdachte ten aanzien van het gevorderde bedrag met de benadeelde partij een betalingsregeling heeft getroffen en hij een deel van het gevorderde bedrag reeds heeft terugbetaald.
Het hof overweegt als volgt.
De gevorderde schade heeft betrekking op de periode van 19 juli 2018 tot en met 25 oktober 2018. De vordering bestrijkt daarmee een langere periode dan aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd en door het hof bewezen is verklaard, te weten: de enkele dag 25 oktober 2018. Derhalve is onvoldoende gebleken dat de (volledige) gestelde schade door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Aanhouding van de behandeling van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de alleen op 25 oktober 2018 geleden schade te berekenen, is een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. P.C. Römer en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2020.
Mrs. J.L. Bruinsma en C. Roseboom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]