ECLI:NL:GHAMS:2020:3022

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
200.265.947/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van ex-werkgever op ex-werknemer op grond van geldlening, onbenoemde overeenkomst en onverschuldigde betaling

In deze zaak gaat het om een vordering van de ex-werkgever, ABC Mortel B.V., op de ex-werknemer, [appellant], op basis van een geldlening, een onbenoemde overeenkomst of onverschuldigde betaling. De ex-werkgever heeft een bedrag van € 23.751,00 gevorderd, dat zou zijn geleend aan de ex-werknemer. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de ex-werknemer veroordeeld tot betaling van dit bedrag, maar de ex-werknemer is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft op 10 november 2020 een arrest gewezen waarin het de ex-werkgever toestaat om bewijs te leveren van de gestelde lening of overeenkomst. De ex-werknemer heeft betwist dat er sprake was van een lening en heeft aangevoerd dat het bedrag een welkomstpremie was voor zijn arbeid bij ABC. Het hof heeft geoordeeld dat de bewijslast bij de ex-werkgever ligt en dat deze moet aantonen dat de bedragen daadwerkelijk als lening zijn verstrekt. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.265.947/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7531792 CV EXPL 19-3932
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.J. van Dort te Naarden,
tegen
ABC MORTEL B.V.,
gevestigd te Tiel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.L.J.J. Nelissen te Druten.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ABC genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 juni 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen ABC als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Bij arrest van 1 oktober 2019 heeft het hof een comparitie van partijen gelast, welke op 13 januari 2020 heeft plaatsgevonden. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de gedingstukken bevindt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – naar het hof, mede gezien appeldagvaarding, begrijpt – de vordering van ABC alsnog zal afwijzen en ABC zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan haar mocht hebben betaald, met rente, met beslissing over de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
ABC heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of ABC jegens [appellant] aanspraak kan maken op een bedrag van € 23.751,00 in hoofdsom wegens primair een geldlening, subsidiair een onbenoemde overeenkomst en meer subsidiair onverschuldigde betaling. Na verweer van [appellant] heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis [appellant] op grond van genoemde primaire grondslag veroordeeld tot betaling aan ABC van voormeld bedrag, met wettelijke rente, van de gevorderde buitengerechtelijke kosten ten belope van € 1.012,51, eveneens met wettelijke rente, en van de proceskosten, met nakosten. Tegen deze beslissing komt [appellant] in dit hoger beroep met zes grieven op.
3.2.
Alvorens de grieven te bespreken zal het hof in het kort vermelden welke feiten tussen partijen – als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken – vaststaan. ABC is een producent van betonmortel. Op 21 juni 2017 heeft zij met ingang van 1 augustus 2017 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met [appellant] , een programmeur, die op dat moment elders werkzaam was. Nadat [appellant] de arbeidsovereenkomst op 18 juli 2017 had opgezegd en deze opzegging op 27 juli 2017 weer had ingetrokken, is hij per 1 augustus 2017 bij ABC aan het werk gegaan. Op 26 september 2017 respectievelijk 21 februari 2018 heeft ABC [appellant] bedragen overgemaakt van € 14.000,00 en € 12.900,00, met als omschrijving ‘lening [appellant] ’ respectievelijk ‘lening deel 2 zoals besproken’. Met dit geld heeft [appellant] een schuld aan een derde afgelost. [appellant] heeft de arbeidsovereenkomst bij e-mail van 5 juli 2018 opgezegd, bij welke opzegging ABC zich op 6 juli 2018 heeft neergelegd. Bij brief van haar advocaat aan [appellant] van 6 september 2018 heeft ABC ‘de leningen’ opgezegd. Deze brief houdt onder meer in:
“(…) verzoekt tot betaling over te gaan van hetgeen u op dit moment nog aan cliënte verschuldigd bent, te weten:
Restant lening van 26 september 2017 € 11.812,37
Restant lening van 21 februari 2018 € 11.938,68
Totaal € 23.751,05
Ik verzoek en (…) sommeer u ervoor zorg te dragen dat voormeld totaalbedrag ad€ 23.751,05uiterlijk binnen veertien dagen na ontvangst van deze brief is bijgeschreven op (…).
Als het bedrag niet tijdig is ontvangen, bent u tevens verschuldigd de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.012,51 en zal aanspraak worden gemaakt op de wettelijke rente. (…)”
[appellant] heeft aan deze sommatie niet voldaan, waarna ABC de onderhavige procedure is begonnen.
3.3.1.
De
grieven 1 tot en met 4kunnen gezamenlijk worden besproken. Zij houden in, kort gezegd, dat de kantonrechter ten onrechte de door ABC gestelde lening heeft aangenomen en op grond daarvan de door ABC gevorderde hoofdsom heeft toegewezen. Het hof oordeelt als volgt.
3.3.2.
[appellant] heeft tegen de door ABC gestelde geldlening in appel aangevoerd, samengevat, dat ABC hem – na zijn opzegging van 18 juli 2017 – heeft overgehaald om voor haar te komen werken door aan te bieden zijn openstaande schuld aan een derde te betalen. Voormeld bedrag was aldus een ‘welkomstpremie’, een bedrag voor het feit dat [appellant] met zijn kennis en reeds ontwikkelde software voor ABC wilde gaan werken. Hoewel dit verweer van [appellant] niet aanstonds aannemelijk is en door ABC ook is betwist, acht het hof het voldoende gemotiveerd. Dit betekent dat ingevolge het bepaalde in art. 150 Rv op ABC de bewijslast rust van de door haar aan haar vordering ten grondslag gelegde (primaire) stelling dat zij [appellant] bedragen van € 14.000,00 en € 12.900,00 heeft (uit)geleend. De enkele omstandigheden dat de beide betalingsoverschrijvingen de aanduiding ‘lening’ bevatten en dat [appellant] daartegen niet heeft geprotesteerd zijn, mede gelet op het feit dat [appellant] daarvoor een verklaring heeft gegeven, onvoldoende om (al dan niet tot op door [appellant] te leveren tegenbewijs) de juistheid van de onderhavige stelling van ABC aan te nemen. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat ABC over de voorwaarden van de lening, welke lening niet op schrift is gesteld, slechts heeft gesteld dat partijen hebben afgesproken dat de lening in vijf jaar zou worden afgeschreven. Gelet op haar bewijsaanbod zal ABC tot bewijslevering ter zake worden toegelaten.
3.3.3.
In het geval ABC niet in de voormelde bewijslevering mocht slagen, dient de onder 3.1 genoemde subsidiaire grondslag en mogelijk ook de meer subsidiaire grondslag van de vordering te worden behandeld. Omdat ter zake eveneens de bewijslast op ABC rust, zal het hof ABC om praktische reden reeds nu ook tot bewijslevering te dien aanzien toelaten.
3.4.
Grief 5, gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen, gelet op art. 7:58 lid 2 aanhef en onder f BW, geen kredietovereenkomst voor consumenten hebben gesloten als bedoeld in boek 7, titel 2A van het BW, is alleen van belang indien de door ABC gestelde geldlening komt vast te staan. Niettemin wordt reeds nu overwogen dat de grief – als onvoldoende toegelicht – faalt, reeds omdat niet is gesteld of gebleken dat ABC rente of nadere kosten heeft bedongen.
3.5.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat ABC toe om door middel van het horen van getuigen de door haar gestelde geldlening althans onbenoemde overeenkomst althans onverschuldigde betaling te bewijzen;
bepaalt dat ABC daartoe getuigen kan doen horen ten overstaan van mr. R.J.M. Smit, bij dezen tot raadsheercommissaris benoemd, die daartoe op een nader te bepalen tijdstip zitting zal houden in een der lokalen van het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam;
verwijst de zaak naar de rol van 24 november 2020 voor het opgeven van verhinderdata over de maanden januari, februari en maart 2021;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, R.J.M. Smit en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.