Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Grief II faalt.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van een geldlening. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Tastan, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. V.C. van der Velde, waarbij hij € 500.000,00 aan hoofdsom en rente vorderde. De rechtbank Amsterdam had deze vordering afgewezen, omdat niet voldoende was komen vast te staan dat de appellant daadwerkelijk het gevorderde bedrag aan de geïntimeerde had verstrekt. De appellant stelde dat hij en zijn broer geld hadden geleend aan de geïntimeerde, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die de verstrekking van de gelden konden onderbouwen, ontbraken.
In hoger beroep heeft het hof de feiten die door de rechtbank waren vastgesteld als uitgangspunt genomen. De appellant heeft geprobeerd te bewijzen dat hij het bedrag van € 500.000,00 had verstrekt, maar het hof oordeelde dat de door hem overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende bewijs boden. De promessen die door de geïntimeerde waren ondertekend, gaven niet de nodige zekerheid over de verstrekking van de gelden. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij de gevorderde lening daadwerkelijk had verstrekt, en bevestigde daarmee het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het doen gelden van vorderingen in civiele procedures, vooral in gevallen van geldleningen tussen partijen die een persoonlijke relatie hebben.