Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het procesverloop
2.Feiten
3.Beoordeling
De voorzieningenrechter
de veroordeling onder 5.2.
De voorzieningenrechter acht het(…)
aannemelijk dat [appellant] inhoudelijk (nog steeds) niet aan de veroordeling uit rechtsoverweging 5.2. van het Vonnis heeft voldaan. Daartoe is redengevend dat genoegzaam is gebleken dat het overgelegde huuroverzicht incompleet is, nu [appellant] de stelling van de Stichting, dat twee van de bij EREF III in het bezit zijnde panden ontbreken op het huuroverzicht, geheel onbetwist heeft gelaten.
4.1. Het onderhavige kort geding betreft een vordering tot hernieuwde oplegging van lijfsdwang ter afdwinging van de nakoming van de veroordelingen in rechtsoverwegingen 5.2, 5.3 en 5.4 van het hiervoor genoemde vonnis van 11 juni 2019.(…)
heeft voldaan, legt [appellant] een overzicht van huurinkomsten ten grondslag, dat is bijgewerkt tot 1 juli 2019 (bijlage 5.2.2 bij het informatiememorandum). Volgens de onweersproken stelling van de Stichting, betreft dit echter hetzelfde overzicht als het overzicht dat aan de voorzieningenrechter voorlag in het vonnis van 19 september 2019. Destijds kwam de voorzieningenrechter tot het oordeel dat dit overzicht niet volstaat(…)
Daarom is de voorzieningenrechter ook nu van oordeel dat [appellant] met het overleggen van bijlage 5.2.2 niet heeft voldaan aan de veroordeling in rechtsoverweging 5.2 van het vonnis van 11 juni 2019.(…)
[appellant] heeft ter zitting verklaard dat EREF III actief bankiert op de vier Duitse bankrekeningen, en dat EREF III van in ieder geval één huurder de huur (dus inkomsten van EREF III) ontvangt op de Duitse bankrekening(en). Daarbij komt nog dat [appellant] ook heeft verklaard dat hij een bedrag van € 1.039.228,-- van EREF III heeft overgemaakt naar een Duitse bankrekening van EREF III, welk bedrag gedeeltelijk afkomstig is uit de verkoop van een deel van de vastgoedportefeuille van EREF III (de appartementen aan de [adres] ) en daarom eveneens moet worden aangemerkt als inkomen van EREF III. De onderhavige rechtsverhouding brengt voor [appellant] de verplichting mee om inzichtelijk te maken op welke wijze de door de deelnemers aan EREF III verstrekte gelden, waarvan het beheer aan EREF III is toevertrouwd en ten aanzien waarvan de Stichting toezicht uitoefent, renderend zijn gemaakt. Dat omvat stellig ook de verplichting van [appellant] om inzage te verstrekken in de Duitse bankrekeningen van EREF III door het overleggen van de (digitale/online) bankafschriften.(…)
alle bankrekeningafschriften van alle bankrekeningen van EREF III bij banken binnen en buiten Nederland, waaronder de bankrekening(en) van EREF III bij SNS (De Volksbank) en de vier Duitse bankrekeningen van EREF III zoals door [appellant] genoemd ter zitting van 6 februari 2020; én
een door de boekhouder/accountant van [appellant] opgestelde, gespecificeerde en met facturen onderbouwde opgave van de uitgaven en inkomsten (inclusief alle huurinkomsten) van EREF III, én
deugdelijk opgemaakte jaarstukken en de exploitatierekeningen van EREF III over 2017 en 2018;(…)”
Het doel van het faillissement is het vermogen van de schuldenaar ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers te vereffenen. De werking van het faillissement is dan ook beperkt tot het vermogen van de schuldenaar, zoals blijkt uit de vermelde wettelijke bepalingen en de uitwerking daarvan in de overige bepalingen van de Faillissementswet. Het in art. 33 lid 1 omtrent lijfsdwang bepaalde moet in overeenstemming met die beperkte werking van het faillissement worden uitgelegd. Het vindt zijn verklaring in de omstandigheid dat de schuldenaar de ten laste van zijn in het faillissement vallend vermogen komende verplichtingen niet meer kan voldoen, zodat dwang tegen zijn persoon in zoverre geen zin heeft.(…)
. De wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunt voor de veronderstelling dat de wetgever de uitsluiting van lijfsdwang in algemene bewoordingen heeft geformuleerd om aldus ook ten aanzien van verplichtingen die de boedel niet raken, tenuitvoerlegging bij lijfsdwang onmogelijk te maken”. Aangezien de verplichtingen die [appellant] op straffe van lijfsdwang dient na te komen niet de boedel direct raken betekent dit dat de lijfsdwang niet vanwege het faillissement van [appellant] behoeft te worden opgeheven. Naast een informatieverplichting van [appellant] jegens de Stichting over EREF III bestaat een informatieverplichting jegens de curator over zijn privévermogen. Artikel 33 Fw laat dus toe dat de op grond van artikel 585 Rv toegestane lijfsdwang wordt voortgezet. De curator van [appellant] , mr. K.J. Willemse, (hierna: de curator) heeft in dat verband op de zitting in hoger beroep verklaard dat de informatieverplichting van [appellant] jegens de Stichting de boedel van [appellant] niet raakt en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de gelden waarover de Stichting rekening en verantwoording verlangt, op een privérekening van [appellant] staan. Verder is van belang dat de op verzoek van de Stichting uitgevoerde gijzeling niet in de weg staat aan de mogelijkheid dat ook de curator [appellant] in gijzeling laat nemen, indien daar aanleiding toe is (op grond van artikel 87 Fw). Overigens heeft de curator op de zitting verklaard dat hij thans geen aanleiding daartoe ziet, omdat hij alle benodigde informatie heeft ontvangen. Artikel 87 Fw derogeert niet zonder meer aan artikel 585 Rv. Grief I faalt.