ECLI:NL:GHAMS:2020:2913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
23-001185-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en beschadiging van goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en beschadiging van goederen, gepleegd op 18 juni 2018 te Aalsmeer. De verdachte had de benadeelde, een winkelier, mishandeld door hem tegen het lichaam te duwen en in het gezicht te krabben. Daarnaast had hij opzettelijk en wederrechtelijk een bril en een lichtarmatuur beschadigd die aan de benadeelde toebehoorden. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan de hem tenlastegelegde feiten, maar het hof sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De straf die door de politierechter was opgelegd, een taakstraf van 30 uren, werd door het hof verhoogd naar 60 uren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zijn emoties te beheersen en dat zijn gedrag onacceptabel was, vooral gezien de impact op de benadeelde en de onveiligheid die het veroorzaakte. De verdachte had geen respect getoond voor het eigendomsrecht van de benadeelde en had schade en overlast veroorzaakt. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade op €250,00 schatte en de materiële schade voor de bril en lichtarmatuur toekende. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op €556,35, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001185-19
datum uitspraak: 3 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-136800-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meermalen (met kracht) bij de arm vast te houden en/of vervolgens - tegen het lichaam te duwen en/of - bij de nek vast te pakken en/of vast te houden en/of - in het gezicht/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of - in het gezicht en/of op het lichaam te krabben;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Aalsmeer opzettelijk en wederrechtelijk een bril en/of lamp en/of een licharmatuur en/of een plank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] en/of het winkelbedrijf [winkel] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 juni 2018 te Aalsmeer [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] tegen het lichaam te duwen en bij de nek vast te pakken en in het gezicht te krabben;
2.
hij op 18 juni 2018 te Aalsmeer opzettelijk en wederrechtelijk een bril en een lichtarmatuur, die geheel aan een ander, te weten aan [benadeelde] en/of het winkelbedrijf [winkel] toebehoorden, heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
en
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een winkelier in diens winkel. De aanleiding hiervoor was de enkele omstandigheid dat de verdachte niet tevreden was over een aankoop die hij in de winkel van het slachtoffer had gedaan, omdat die aankoop – aldus de verdachte – een gebrek vertoonde. In plaats van dit geschil op een civiele manier op te lossen, heeft de verdachte ervoor gekozen om geweld te gebruiken tegen de verkoper, hetgeen onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is. Het slachtoffer heeft ten gevolge van de mishandeling letsel opgelopen en pijn ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Een dergelijk feit kan bovendien bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de aangever en zijn op dat moment eveneens in de winkel aanwezige stagiair.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een bril en een lichtarmatuur, onder meer door uit agressie tegen de balie van de winkel te duwen. Hij heeft daarmee te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. De verdachte heeft bovendien schade en overlast veroorzaakt.
Het hof rekent het de verdachte aan dat dat hij zich niet beter heeft kunnen beheersen. Door zijn herhaalde opmerkingen ter terechtzitting in hoger beroep dat juist hij het slachtoffer van dit incident is, heeft de verdachte laten blijken nog steeds het laakbare van zijn handelen niet in te zien.
De hoogte van de door de advocaat-generaal gevorderde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en voornoemde omstandigheden. Het hof zal daarom een hogere straf opleggen dan gevorderd.
Alles afwegende, acht het hof een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding om een andere – of lagere – straf op te leggen, nu niet is gebleken dat de verdachte in zijn geheel niet in staat is om een taakstraf uit te voeren. Het hof wordt in deze gedachte gesterkt door het feit dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten naar eigen zeggen al was afgekeurd en daarvan een uitkering genoot, en zich kennelijk in staat achtte met anderen die week een bouwproject af te ronden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.249,79, bestaande uit € 799,79 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 913,07. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, te weten € 306,35 materiële schade voor de bril en de lichtarmatuur en € 250,00 ter zake van immateriële schade en dat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, primair vanwege de verzochte vrijspraak met betrekking tot feit 2, subsidiair vanwege de onvoldoende onderbouwing van de vordering en de eigen schuld van de benadeelde partij. Meer subsidiair zou de vordering alleen met betrekking tot de schade aan de bril kunnen worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het beroep op eigen schuld van de benadeelde partij wordt door het hof afgewezen omdat dit niet strookt met de feitelijke gang van zaken in de winkel.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 250,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen is toegekend gelet op de jurisprudentie.
Het ter zake van immateriële schade meer of anders gevorderde zal worden afgewezen, omdat dat deel van de vordering de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de kosten van de bril en van de lichtarmatuur in aanmerking komen voor vergoeding. Deze twee posten zijn voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen deze schadeposten en hetgeen onder 2 is bewezenverklaard.
Voor het overige is het rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde feit in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende onderbouwd. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de toegewezen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 556,35 (vijfhonderdzesenvijftig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 306,35 (driehonderdenzes euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 556,35 (vijfhonderdzesenvijftig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 306,35 (driehonderdenzes euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2020.
=========================================================================
[…]