ECLI:NL:GHAMS:2020:2904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
23-003726-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 26 mei 2018 te Amsterdam. De verdachte had de benadeelde bedreigd met de woorden 'Ik ga je vermoorden'. In hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de bedreigende woorden in het Surinaams waren geuit en niet als bedreiging konden worden opgevat. Het hof heeft echter de verklaringen van de benadeelde en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk de bedreiging had geuit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat de onderbouwing van de gevorderde immateriële schade ontbrak. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003726-18
datum uitspraak: 21 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-102287-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2019 7 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de vermeende bedreigende woorden in een andere taal zijn gebezigd, namelijk het Surinaams. De woorden zijn door de aangeefster en de buurvrouw voor de politie vertaald. Gelet op de verklaringen die nadien bij de raadsheer-commissaris zijn afgelegd is het niet onaannemelijk dat door de verdachte in het Surinaams onaangename woorden zijn geuit maar dat deze geen bedreiging opleveren.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte op enig moment onder andere heeft geroepen “Ik ga je vermoorden” (dossierpag. 4). Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] (dossierpag. 9-10) volgt dat de aangeefster haar ter plaatse en direct na het incident heeft verklaard dat de verdachte onder andere had geroepen “Ik ga je dood maken.”. Bij de raadsheer-commissaris heeft de aangeefster op 30 juli 2020 wederom verklaard dat de verdachte zowel in het Nederlands als in het Surinaams heeft gezegd dat hij haar dood wilde maken.
De buurvrouw, getuige [getuige], heeft bij de politie verklaard dat zij de verdachte onder andere heeft horen schreeuwen “ik maak jullie dood.” Bij de raadsheer-commissaris heeft deze getuige op 30 juli 2020 verklaard dat zij zich de exacte bewoordingen inmiddels niet meer kan herinneren maar deze destijds met de politie heeft gedeeld. Ook heeft zij daar verklaard dat zij de gebezigde woorden voor de politieman heeft vertaald.
Het hof ziet geen enkel concreet aanknopingspunt voor de conclusie dat hetgeen voornoemde getuigen op de tenlastegelegde datum stellen te hebben waargenomen niet klopt. Dat uit de verklaringen van de verschillende nadien bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen blijkt dat door de verdachte tevens andere onaangename woorden zijn gebezigd maakt dit niet anders.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 26 mei 2018 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij strafoplegging rekening te houden met de financiële situatie van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte alsmede diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit is een ernstig feit, zeker nu dit plaatsvond in de directe omgeving van de woning van aangeefster, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Bovendien waren er kinderen aanwezig en zijn ook buurtgenoten getuige geweest van de bedreiging. Uit het dossier komt naar voren dat sprake is geweest van een voor alle aanwezigen zeer beangstigende situatie. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zoals deze gelden voor een bedreiging die is gepleegd door een zogeheten (in dit opzicht)
first offender. Daarin wordt voor een feit als het onderhavige als uitgangpunt een geldboete van € 250,00 genoemd. Hoewel, de ernst en indringendheid van situatie in beginsel een hogere straf dan de hiervoor bedoelde rechtvaardigen zal het hof, mede gelet op het tijdsverloop sedert het bewezenverklaarde, volstaan met het opleggen van een geldboete tot een bedrag van € 250,00, welke straf passend en geboden wordt geacht.
Gelet op de financiële situatie van de verdachte beslist het hof dat de geldboete in vijf termijnen van € 50,00 moet worden betaald.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat onderbouwing van de gevorderde immateriële schade ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat de benadeelde partij zich behoorlijk bedreigd heeft gevoeld, dat dit impact op haar en het gezin heeft gehad en dat zij hier nog lang nadeel van heeft ondervonden, een en ander zoals vermeld in de toelichting op de vordering. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon zoals vereist volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers (aan geestelijk letsel) meer nodig dan hetgeen de benadeelde partij heeft benoemd, welke schade verder onvoldoende is onderbouwd. Nu nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. F.M.D. Aardema en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2020.
Mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]