ECLI:NL:GHAMS:2020:2888

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
200.283.476/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in belastingzaak met betrekking tot digitale zitting tijdens COVID-19

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekers, die zich niet konden verenigen met de samenstelling van de rechters in hun belastingzaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 23 september 2020, naar aanleiding van een beslissing om de mondelinge behandeling op 30 september 2020 digitaal te laten plaatsvinden in verband met de COVID-19 maatregelen. Verzoekers voerden aan dat de rechters niet onpartijdig waren, omdat zij volgens hen nationale wetgeving voorrang gaven boven Europese regelgeving. De raadsheren hebben echter in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de gronden voor wraking niet gegrond waren en dat de digitale behandeling niet in strijd was met het EU-recht.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om de zitting digitaal te houden werd als een procedurele beslissing beschouwd, die op zichzelf geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekers niet tijdig waren met hun wrakingsverzoek, aangezien de feiten waar zij zich op beriepen al eerder bekend waren. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.283.476/01
zaaknummers hoofdzaak : 19/00003 t/m 19/00013, 19/00493, 19/00494, 19/01183, 18/00483, 19/00774, 19/00775, 19/00803, 19/00804, 19/00979 t/m 19/00990, 19/01051 t/m 19/01070, 19/01141 t/m 19/01144, 19/01149, 19/01152 t/m 19/1157, 19/01159 t/m 19/01177, 19/01186 t/m 19/01189, 19/01206 t/m 19/01219, 18/00721 t/m 18/00724, 19/00959 t/m 19/00978, 19/01031 t/m 19/01050, 19/01132 t/m 19/01140, 19/01184, 19/01185, 19/00991 t/m 19/01010, 19/01071 t/m 10/01091, 19/01171 t/m 19/01178.
beslissing van de wrakingskamer van 29 oktober 2020
inzake het op 23 september 2020 gedane wrakingsverzoek van
[verzoekers]
hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.Het geding

1.1
In de procedures in de hoofdzaak tussen verzoekers, bijgestaan door de heer [gemachtigde] (hierna te noemen: [gemachtigde] ) tegen de inspecteur van de Belastingdienst, bij het gerechtshof Amsterdam, geregistreerd onder voormelde zaaknummers, hebben verzoekers bij faxbericht van 23 september 2020 een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van mrs. C.J. Hummel, voorzitter, F.J.P.M. Haas en B.A. van Brummelen (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsheren).
1.2.1
De raadsheren hebben op 24 september 2020 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en een gezamenlijke reactie op het verzoek gegeven.
1.2.2
Deze reactie is op 25 september 2020 ter kennis gebracht van [gemachtigde] en daarop heeft hij namens verzoekers bij e-mail van 28 september 2020 gereageerd. Tevens heeft [gemachtigde] in deze e-mail (zonder redengeving) te kennen gegeven verhinderd te zijn op alle door de wrakings-kamer voorgestelde data voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, te weten 26 oktober, 9, 23 en 30 november en 15 december 2020.
1.3
De wrakingskamer heeft [gemachtigde] op 2 oktober 2020 als volgt per e-mail geïnformeerd:
“De wrakingskamer is volgens het wrakingsprotocol gehouden een wrakingsverzoek voortvarend te behandelen. De behandeling van uw verzoek zal dan ook dienen plaats te vinden op een van de aan u gecorrespondeerde data. Mocht u niet in staat zijn fysiek te verschijnen, behoort een digitale zitting tot de mogelijkheden. Ook is het mogelijk om uw grieven schriftelijk toe te lichten.
De wrakingskamer ziet graag uiterlijk 5 oktober aanstaande uw reactie tegemoet, waarin u te kennen geeft voor welke optie u opteert. Mocht de wrakingskamer dan geen uitsluitsel van u hebben gekregen, zal de behandeling plaatsvinden op 26 oktober 2020 om 13.30 uur.”
Op dit bericht heeft de wrakingskamer geen reactie ontvangen.
1.4
Op 16 oktober 2020 heeft de wrakingskamer [gemachtigde] schriftelijk opgeroepen ter zitting van 26 oktober 2020 om 14.30 uur te verschijnen voor behandeling van het wrakingsverzoek.
1.5
Bij e-mail van 19 oktober 2020 heeft [gemachtigde] meegedeeld dat hij de volgende dag met vakantie zal gaan en op 26 oktober 2020 derhalve verhinderd is. Tevens bericht hij dat het hem als onderdaan van België door de Belgische overheid niet is toegestaan de zitting fysiek bij te wonen. Hij verzoekt een andere datum voor de behandeling van het wrakingsverzoek te plannen.
1.6.1
Bij e-mail van 20 oktober 2020 heeft de wrakingskamer [gemachtigde] als volgt geïnformeerd:
“Bij e-mail van 2 oktober jl. heeft het Hof u geïnformeerd over de zitting van de wrakingskamer op 26 oktober 2020.
Bij e-mail van 19 oktober 2020 geeft u aan op 26 oktober 2020 met vakantie te zijn. Het Hof ziet in deze omstandigheid, bij afweging van het belang van een voortvarende behandeling van het wrakingsverzoek tegen het belang van u om op vakantie te gaan, geen reden de behandeling van het verzoek uit te stellen.
Het Hof begrijpt dat het niet wenselijk is om van België naar Nederland te reizen en laat in het midden of er thans een absoluut reisverbod geldt, ook voor het bijwonen van een rechtszitting. In deze situatie is voorzien door de mogelijkheid van een digitale behandeling van de zaak.
De gewenste voortvarende behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakings-kamer doen besluiten om de zitting digitaal te houden. U zult hierover zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.”
1.6.2
Bij e-mail van 22 oktober 2020 zijn door de wrakingskamer voor de elektronische zitting van 26 oktober 2020, 14.30 uur, de inloggegevens aan [gemachtigde] verstrekt. Tevens is te kennen gegeven dat hij die dag om 14.00 uur verbinding dient te maken voor een test.
1.7
Bij e-mail van 21 oktober 2020, alsmede een e-mail en een faxbericht van 22 oktober 2020 heeft [gemachtigde] wederom verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden in verband met zijn vakantie en het ontbreken van middelen de zitting digitaal bij te wonen.
1.8. De wrakingskamer heeft [gemachtigde] daarop bij e-mail van 23 oktober 2020 als volgt nader geïnformeerd:
“Het Hof ziet in uw berichten per fax van 22 oktober jl. en per e-mail van 21 en 22 oktober geen reden om de behandeling van uw wrakingsverzoek ter elektronische zitting van 26 oktober 2020 uit te stellen. Daarbij weegt mee dat [u] de mededeling dat u met ingang van 20 oktober 2020 met vakantie bent eerst op 19 oktober 2020 heeft gedaan, terwijl het Hof u op 2 oktober 2020 over de mogelijkheid van een (elektronische) zitting op (onder meer) 26 oktober 2020 heeft geïnformeerd en u op dat bericht van het Hof ook overigens eerst op 19 oktober 2020 heeft gereageerd.
Aangezien u klaarblijkelijk over een e-mailverbinding beschikt gaat het Hof ervan uit dat u op 26 oktober a.s. ook over de (technische) mogelijkheid beschikt om aan een elektronische zitting deel te nemen.”
1.9.
In een e-mail van [gemachtigde] van 23 oktober 2020 aan de wrakingskamer is onder meer vermeld dat hij op 28 september 2020 heeft verklaard op 26 oktober 2020 verhinderd te zijn en voorts: “In bijlage de feiten die ik vandaag ontving van een collega.” In die bijlage is onder meer vermeld: “Er is helemaal geen sprake van een bericht van 2 oktober 2020.”
1.1
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 26 september 2020 om 14.30 uur. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus/COVID-19 heeft de behandeling plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding vanuit het gerechtshof, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet van 22 april 2020, houdende tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19). Verzoekers zijn niet ter zitting verschenen. De raadsheren zijn, met bericht van verhindering, evenmin ter zitting verschenen.
1.11
Ter zitting is geconstateerd dat [gemachtigde] niet in de digitale zittingsomgeving is verschenen. Om na te gaan of er problemen waren met inloggen of anderszins met het verkrijgen van toegang tot de digitale zitting is door de ter zitting aanwezige operator telefonisch contact met hem opgenomen. [gemachtigde] deelde in dit telefoongesprek mee dat hij in verband met zijn vakantie niet in staat is in te bellen en zodoende deel te nemen aan de digitale zitting.
1.12.1
De wrakingskamer heeft in het niet deelnemen door [gemachtigde] aan de elektronische zitting geen reden tot aanhouding van de mondelinge behandeling gezien. De omstandigheid dat [gemachtigde] , naar hij op 19 oktober 2020 aan de wrakingskamer heeft bericht, op 26 oktober 2020 met vakantie is, vormt voor de wrakingskamer geen grond voor verdaging. [gemachtigde] is op 2 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld voor diverse data/mogelijkheden te opteren en hij heeft daarop niet, althans niet voor 19 oktober 2020, gereageerd. Onder deze en de overige hiervoor vermelde omstandigheden, is de wrakingskamer, bij afweging van het belang van een voortvarende behandeling van het wrakingsverzoek tegen het belang van [gemachtigde] om in de week van de behandeling van het wrakingsverzoek met vakantie te gaan, in redelijkheid aan de door [gemachtigde] verlangde verdaging voorbij kunnen gaan.
1.12.2
Het door [gemachtigde] gestelde onvermogen om aan een elektronische zitting deel te nemen volgt, naar de wrakingskamer uit de uitlatingen van [gemachtigde] heeft begrepen, uit de omstandig-heid dat hij op vakantie is. Aan de omstandigheid dat [gemachtigde] , naar de wrakingskamer begrijpt een professioneel gemachtigde, over e-mail beschikt, heeft de wrakingskamer het vermoeden mogen ontlenen dat hij (in beginsel) over de technische mogelijkheid beschikt aan een elektronische zitting deel te nemen. Onder deze omstandigheid heeft het op zijn weg gelegen om – buiten het feit dat hij met vakantie is gegaan – de eventuele onmogelijkheid om aan een elektronische zitting deel te nemen te onderbouwen. [gemachtigde] heeft dat niet gedaan, zodat de wrakingskamer ervan uit is kunnen gaan dat het hem – afgezien van de omstandigheid dat hij met vakantie is gegaan – technisch mogelijk was om aan de elektronische zitting deel te nemen. Specifieke redenen waarom dat niet mogelijk was, zijn althans niet gesteld of aannemelijk geworden.
1.12.3
Voor zover [gemachtigde] heeft bedoeld te stellen dat hij de e-mail van de wrakingskamer van 2 oktober 2020 niet heeft ontvangen, gaat de wrakingskamer daaraan voorbij. Deze (veronderstelde) stelling is klaarblijkelijk gebaseerd op een waarneming van een collega (als vermeld in de e-mail van [gemachtigde] van 23 oktober 2020), terwijl niet is vermeld waar de collega die wetenschap – het betreft een door de wrakingskamer aan [gemachtigde] verzonden e-mail – op baseert. Tegen deze achtergrond acht de wrakingskamer de hier veronderstelde betwisting van de ontvangst van de e-mail van de wrakingskamer van 2 oktober 2020 aan [gemachtigde] niet geloofwaardig.
1.12.4
De wrakingskamer heeft zich op basis van de stukken in het dossier voldoende voorgelicht geacht om uitspraak te doen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
In de hoofdzaak heeft de Tweede meervoudige belastingkamer van het hof, bestaande uit de raadsheren, op 23 juni 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarbij de voormalige gemachtigde van verzoekers, de heer [X] (en alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde optreden), als gemachtigde is geweigerd in de zin van artikel 8:25, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) (ECLI:NL:GHAMS:2020:1634). [gemachtigde] treedt thans op als gemachtigde van deze verzoekers.
2.2
Op 30 september 2020 was in de hoofdzaak een mondelinge behandeling gepland, die in beginsel zou plaatsvinden ten overstaan van de raadsheren. In verband met de uitbraak van het coronavirus/COVID-19 en het negatieve reisadvies van de Belgische overheid ten aanzien van de regio Amsterdam heeft het hof [gemachtigde] bij brief van 22 september 2020 meegedeeld dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, onder verwijzing naar artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19. Vanwege het onderhavige wrakingsverzoek heeft de behandeling geen doorgang gevonden.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Verzoekers voeren, naar de wrakingskamer begrijpt, als gronden voor wraking aan dat bij de beslissing om de op 30 september 2020 geplande mondelinge behandeling in de hoofdzaak digitaal te laten plaatsvinden voorrang wordt gegeven aan een nationale bepaling, de Tijdelijke wet COVID-19, boven een Unierechtelijke bepaling, artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (de eerste wrakingsgrond), alsmede dat in voornoemde tussenuitspraak voorrang is gegeven aan een nationale bepaling, artikel 8:25, eerste lid, Awb, boven diverse Unierechtelijke bepalingen (de tweede wrakingsgrond). Hieruit zou een gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de raadsheren blijken.
3.2
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie - kort samengevat - gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Volgens de raadsheren is het gebruik van de in artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 geboden mogelijkheid de mondelinge behandeling langs elektronische weg te houden niet in strijd met het EU-recht en kan daarin ook overigens geen grond voor wraking zijn gelegen.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.1
Op grond van artikel 8:15 Awb kan, op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
4.1.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2.1
De beslissing van de Tweede meervoudige belastingkamer van het hof de geplande mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 30 september 2020 met toepassing van artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 elektronisch te laten plaatsvinden, is een procedurele beslissing die in beginsel geen grond oplevert voor wraking. Niet gebleken is van zodanig bijzondere omstandigheden dat reden bestaat om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken. De beslissing om de zitting elektronisch te laten plaatsvinden, staat los van de inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak en kan ook overigens niet leiden tot de conclusie dat aan de zijde van de raadsheren sprake is van (schijn van) vooringenomenheid.
4.2.2
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond, dat in de hierboven onder 2.1 genoemde tussenuitspraak voorrang is gegeven aan een nationale bepaling boven diverse Unierechtelijke bepalingen, wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, Awb wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De weigeringsbeschikking dateert van 23 juni 2020 en is op 24 juni 2020 aangetekend verzonden. Van feiten of omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat verzoekers de onderhavige wrakingsgrond niet eerder dan bij het wrakingsverzoek van 23 september 2020 naar voren hebben kunnen brengen, is niet gebleken. Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek in zoverre niet tijdig is gedaan. Verzoekers zullen op dit onderdeel van hun verzoek daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.3
Voor zover namens verzoekers bij e-mailbericht van 28 september 2020 nog andere gronden voor wraking zijn aangevoerd dan die welke in het verzoek van 23 september 2020 zijn vermeld, gaat de wrakingskamer hieraan voorbij, nu alle feiten of omstandigheden die tot het wrakingsverzoek hebben geleid ingevolge artikel 8:16, derde lid, Awb tegelijk moeten worden voorgedragen. Bovendien geldt ook in dit verband dat die andere gronden niet tijdig zijn gedaan, in de zin van artikel 8:16, eerste lid, Awb.
4.3
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af voor zover het verzoek de hiervoor onder 4.2.1 vermelde eerste grond betreft, en
verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op de onder 4.2.2 vermelde tweede wrakingsgrond en hetgeen onder 4.2.3 is vermeld.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A.G. van der Ouderaa, mr. M.J.A. Plaisier en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier. De beslissing is op 29 oktober 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.