Het hof overweegt als volgt.
De vrouw heeft drie getuigen doen horen, te weten zichzelf, [partner] en [vriendin van de vrouw] , een vriendin van de vrouw. De vrouw heeft tijdens dit verhoor afwijkend verklaard over de aard van haar relatie met [partner] ten opzichte van de mondelinge behandeling in hoger beroep van 15 mei 2019. Waar zij tijdens de mondelinge behandeling nog bevestigde dat sprake was van een liefdesrelatie, heeft zij tijdens het verhoor verklaard dat nooit sprake is geweest van een affectieve relatie tussen haar en [partner] maar enkel van een seksuele relatie. Hoewel de aard van de relatie thans niet meer aan de orde is, nu het hof in vernoemde beschikking van 30 juli 2019 reeds heeft vastgesteld dat tussen de vrouw en [partner] sprake is van een duurzame relatie van affectieve aard, maakt de tegenstrijdigheid ten opzichte van haar verklaring tijdens de mondelinge behandeling wel dat het hof de verklaring van de vrouw tijdens het getuigenverhoor weinig geloofwaardig acht.
Ook de verklaring van [partner] voor zijn veelvuldige aanwezigheid bij de vrouw, te weten dat hij regelmatig de auto van de vrouw repareerde, acht het hof ongeloofwaardig in het licht van het grote aantal waarnemingen door het recherchebureau van [partner] in en rondom de woning van de vrouw. Daarnaast heeft [partner] tegenover zijn verklaring zelden bij de vrouw te hebben overnacht, nagelaten duidelijk te maken waar hij dan wel ’s nachts verbleef. Gelet op dit alles acht het hof de bewijskracht van de verklaring van [partner] gering.
Voorts verstrekken de verklaringen van de vrouw en [partner] voornamelijk informatie over de periode na de geboorte van hun kind in mei 2019, welke periode in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Voor zover de verklaringen van de vrouw en [partner] wel van toepassing zijn op hetgeen thans nog aan het hof voorligt, bevestigen zij juist dat in de aan de orde zijnde periode sprake is (geweest) van wederzijdse verzorging. De vrouw en [partner] ontkennen niet dat zij in de periode van het rechercheonderzoek veel bij elkaar waren. Ook verklaren zij allebei dat [partner] de auto van de vrouw (meermaals) heeft gerepareerd, dat zij gezamenlijk naar afspraken van de verloskundige zijn gegaan en dat [partner] de vrouw hulp en bescherming heeft geboden toen zij zich onveilig voelde. Voor zover aan die verklaringen geloof moet worden gehecht, zijn dit nu juist omstandigheden die zien op wederzijdse verzorging.
Tot slot bevat de verklaring van [vriendin van de vrouw] geen informatie die relevant is voor de vraag die nog aan het hof voorligt. Zij heeft enkel iets verklaard over het aspect van de samenwoning, hetgeen thans niet meer aan de orde is, en over de periode na de geboorte van het kind van de vrouw en [partner] , derhalve niet over de periode die van belang is.