ECLI:NL:GHAMS:2020:2798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
000463-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterecht afgelegde verklaringen in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een gewezen verdachte, die schadevergoeding vroeg naar aanleiding van zijn voorlopige hechtenis en de ondergane verzekering. Het verzoekschrift was op 22 mei 2020 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 2 juli 2020 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 22 september 2020 was de verzoeker niet aanwezig. De verzoeker stelde schade te hebben geleden ter hoogte van € 70.715,00 en daarnaast € 550,00 aan kosten voor rechtsbijstand. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker op 10 december 2012 in verzekering is gesteld en op 13 december 2012 in voorlopige hechtenis is genomen, waarna hij op 2 oktober 2013 weer in vrijheid is gesteld. Het hof oordeelde dat de verzoeker onwaarachtig had verklaard over zijn relatie met het slachtoffer, wat heeft bijgedragen aan de verdenking tegen hem. Het hof concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzochte schadevergoeding toe te kennen, maar dat er wel aanleiding was om de kosten voor rechtsbijstand van € 550,00 toe te kennen. De beslissing omvatte ook de verrekening van eerder opgelegde geldsommen aan de Staat. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken in de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000462-20 (530 Sv) en 00046320 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-001245-18
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] (Afganistan) op [geboortedag] 1972,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.C. Jonge Vos,
[adres] .

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 22 mei 2020 ingekomen.
Op 2 juli 2020 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 22 september 2020 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamerzitting verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 70.715,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 12 maart 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Verzoeker is op 10 december 2012 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 13 december 2012 de voorlopige hechtenis van appellant bevolen. Verzoeker is op 2 oktober 2013 in vrijheid gesteld.
De advocaat-generaal heeft geoordeeld dat gronden van billijkheid aanwezig zijn de toewijzing van het verzoek te matigen daar verzoeker de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis deels aan zijn eigen houding te wijten heeft. Verzoeker heeft immers eerst in strijd met de waarheid verklaard het slachtoffer [slachtoffer] niet te kennen, op de dag van diens overlijden niet samen met hem te zijn geweest of op diens boot, waar het slachtoffer levensloos is aangetroffen, te zijn geweest. Voorts heeft verzoeker op meerdere momenten ervoor gekozen gebruik te maken van zijn zwijgrecht dan wel ontwijkend te verklaren.
De advocaat van verzoeker heeft toewijzing van het verzochte bepleit. Niet wordt betwist dat verzoeker onwaarachtig heeft verklaard. Wel is het de vraag of überhaupt een misdrijf heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt als volgt.
Verzoeker heeft bij herhaling verklaard het slachtoffer niet te kennen en ook nimmer op diens boot te zijn geweest. Uit het opsporingsonderzoek is naar voren gekomen dat verzoeker en het slachtoffer op de dag van diens overlijden samen zijn geweest. Verzoeker heeft ook regelmatig verbleven op de boot van het slachtoffer. Ook is gebleken dat het slachtoffer en verzoeker kort voor het overlijden van het slachtoffer telefonisch contact hebben gehad met de moeder van het slachtoffer. Daarnaast zijn DNA-sporen van verzoeker aangetroffen op de kleding en op het deels ontblote lichaam van het levenloos op diens boot aangetroffen slachtoffer.
Verzoeker heeft door tegenover de politie in strijd met de waarheid bij herhaling te verklaren dat hij het slachtoffer niet kende en ook nimmer op diens boot te zijn geweest sterke voeding gegeven aan het ontstaan van de op grond van het opsporingsonderzoek jegens hem ontstane verdenking betrokken te zijn geweest bij het overlijden van het slachtoffer. Verzoeker, indringend geconfronteerd met de bevindingen van het opsporingsonderzoek, heeft naderhand toegegeven het slachtoffer te kennen en ook op diens boot te zijn geweest, maar die verklaring heeft in het licht van zijn eerdere ontkenningen de jegens hem gerezen verdenking niet ontzenuwd.
Het hof is mitsdien van oordeel dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding toe te kennen.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.
Verrekenen
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de onderstaande geldsommen vatbaar zijn voor verrekening overeenkomstig artikel 534, lid 3 Sv. Het hof zal het toegekende bedrag verrekenen met de door verzoeker aan de Staat verschuldigde geldsommen.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Bepaalt de verrekening van bovenstaand bedrag met de onderstaande geldsom:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer 1] € 164,00 € 164,00
[nummer 2] € 142,00 € 142,00
[nummer 3] € 157,00 € 157,00
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.M.H.P. Houben en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 6 oktober 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van:
- € 164,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 1] ;
- € 142,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 2] ;
- € 157,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer 3] ;
- € 87,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] 74 t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv] .
Amsterdam, 6 oktober 2020.
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.