ECLI:NL:GHAMS:2020:2796
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding in strafzaak met betrekking tot verdovende middelen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift van appellant, geboren in 1988, die verzocht om een schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het verzoek was ingediend na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020. Appellant had kosten gemaakt voor rechtsbijstand ter hoogte van € 1.773,10 voor de strafzaak en € 830,00 voor de verzoekschriftprocedure. Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 september 2020 was appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. T.P.A.M. Wouters, was wel aanwezig.
Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat het inleidende verzoek ook tijdig was ingediend. De rechtbank had eerder het verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar de overige kosten afgewezen omdat appellant zelf had verklaard dat de aangetroffen verdovende middelen aan hem toebehoorden. De advocaat van appellant voerde aan dat deze verklaring met terughoudendheid was afgelegd en niet verder was onderzocht, waardoor niet duidelijk was of vervolging tot een bewezenverklaring zou leiden.
Het hof overwoog dat volgens artikel 90, eerste lid, Sv een schadevergoeding kan worden toegekend indien gronden van billijkheid aanwezig zijn. Aangezien appellant zelf de verdovende middelen in zijn woning had bewaard, was de noodzaak voor rechtsbijstand aan hemzelf te wijten. Daarom oordeelde het hof dat er geen gronden van billijkheid waren voor de vergoeding van de kosten in de strafzaak, maar wel voor de kosten van de verzoekschriftprocedure. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en kende appellant een vergoeding toe van € 830,00, terwijl het overige verzoek werd afgewezen. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.