ECLI:NL:GHAMS:2020:2796

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
000546-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in strafzaak met betrekking tot verdovende middelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift van appellant, geboren in 1988, die verzocht om een schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het verzoek was ingediend na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020. Appellant had kosten gemaakt voor rechtsbijstand ter hoogte van € 1.773,10 voor de strafzaak en € 830,00 voor de verzoekschriftprocedure. Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 september 2020 was appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. T.P.A.M. Wouters, was wel aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat het inleidende verzoek ook tijdig was ingediend. De rechtbank had eerder het verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar de overige kosten afgewezen omdat appellant zelf had verklaard dat de aangetroffen verdovende middelen aan hem toebehoorden. De advocaat van appellant voerde aan dat deze verklaring met terughoudendheid was afgelegd en niet verder was onderzocht, waardoor niet duidelijk was of vervolging tot een bewezenverklaring zou leiden.

Het hof overwoog dat volgens artikel 90, eerste lid, Sv een schadevergoeding kan worden toegekend indien gronden van billijkheid aanwezig zijn. Aangezien appellant zelf de verdovende middelen in zijn woning had bewaard, was de noodzaak voor rechtsbijstand aan hemzelf te wijten. Daarom oordeelde het hof dat er geen gronden van billijkheid waren voor de vergoeding van de kosten in de strafzaak, maar wel voor de kosten van de verzoekschriftprocedure. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en kende appellant een vergoeding toe van € 830,00, terwijl het overige verzoek werd afgewezen. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000546-20 (530 Sv)
proces-verbaalnummer politie: PL1100-2015220570-2
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2020 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering(Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. A.J. Admiraal,
[adres].

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 29 mei 2020 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 22 september 2020 de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van appellant,
mr. T.P.A.M. Wouters, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.773,10;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 830,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen voor zover de kosten van rechtsbijstand zien op het aandringen door de advocaat van appellant op een sepotbeslissing die naar het oordeel van de rechtbank te lang op zich liet wachten. De rechtbank heeft de overige kosten voor rechtsbijstand afgewezen omdat appellant bij zijn verhoor op 10 september 2015 heeft verklaard dat de verdovende middelen aan hem toebehoren en de verdenking daarom aan appellant zelf te wijten is.
De advocaat van appellant heeft aangevoerd dat de verklaring met een zekere terughoudendheid is afgelegd en dat die verklaring voorts niet verder is onderzocht. Gelet hierop is niet duidelijk dat bij vervolging tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd tot afwijzing van het beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Blijkens de verklaring van appellant waren de in de woning aangetroffen verdovende middelen zijn eigendom. Door verdovende middelen in de woning te bewaren heeft appellant de verdenking zich schuldig te maken aan overtreding van de Opiumwet op zich geladen en zodoende de noodzaak voor het inschakelen van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten gehad. Daarom acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de onder a. verzochte vergoeding, ook niet voor de kosten die zijn gemaakt om een sepotbeslissing te verkrijgen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure zoals verzocht onder b tot een bedrag van € 830.00.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 830,00 (achthonderddertig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.M.H.P. Houben en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 6 oktober 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 830,00 (achthonderddertig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Derdengelden Takens Admiraal advocaten o.v.v. schadevergoeding [appellant].
Amsterdam, 6 oktober 2020,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.