In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 31 december 2016 in Haarlem met een champagnefles tegen de neus van het slachtoffer had geslagen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair zware mishandeling, waarbij de verdachte werd verweten opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte gepleit voor vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn dat de verdachte de dader was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte subsidiair schuldig is aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met de fles tegen de neus van het slachtoffer heeft geslagen, maar dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De strafmaat is vastgesteld op een taakstraf van 228 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.