ECLI:NL:GHAMS:2020:2783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
23-001387-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een champagnefles

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 31 december 2016 in Haarlem met een champagnefles tegen de neus van het slachtoffer had geslagen. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair zware mishandeling, waarbij de verdachte werd verweten opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte gepleit voor vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn dat de verdachte de dader was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte subsidiair schuldig is aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met de fles tegen de neus van het slachtoffer heeft geslagen, maar dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De strafmaat is vastgesteld op een taakstraf van 228 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001387-18
datum uitspraak: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-000990-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Haarlem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of ernstig aangezichtsletsel en/of een blijvend litteken in het gezicht heeft toegebracht door met een fles en/of een glas op/tegen de neus, althans het gezicht, van die [slachtoffer] te slaan;
subsidiairhij op of omstreeks 31 december 2016 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een fles en/of een glas op/tegen de neus, althans het gezicht, te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 31 december 2016 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door
met een fles en/of een glas op/tegen de neus, althans het gezicht, van die [slachtoffer] te
slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of ernstig
aangezichtsletsel en/of een blijvend litteken in het gezicht, althans enig letsel ten gevolge
heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Nu dit ook door de advocaat-generaal is gevorderd en door de raadsvrouw is bepleit, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet voldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouw weerlegging vindt in de door het hof te bezigen bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 31 december 2016 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een fles tegen de neus van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren in de vorm van een werkstraf (subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis), waarvan 80 uren (subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof, in geval van een bewezenverklaring, verzocht een geheel voorwaardelijke straf of een aanzienlijk lagere straf dan door de politierechter is gedaan aan de verdachte op te leggen. Zij heeft benadrukt dat in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, omdat de verdachte zijn leven op de rit heeft met een gezin en een eigen bedrijf, de aangever naar eigen zeggen niet zo met het incident zit en de verdachte sinds dit feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin dient te worden verdisconteerd in de aan de verdachte op te leggen straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op oudjaarsavond op straat schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een champagnefles tegen de neus van het slachtoffer te slaan. Door aldus te handelen heeft hij een ernstig risico genomen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Dat de gevolgen van het voorval voor het slachtoffer relatief beperkt zijn gebleven tot een kneuzing van de neus en een weliswaar klein maar blijvend litteken op de neus, is niet aan de verdachte te danken. Daarnaast kan dergelijk uitgaansgeweld bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de aanwezige getuigen.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van de verdachte van 24 september 2020.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht het hof in beginsel de door de eerste rechter en door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.
Met de raadsvrouw stelt het hof echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in deze zaak in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is ingesteld op 17 april 2018, terwijl de stukken van het geding eerst op 5 maart 2020 – dus meer dan acht maanden na het instellen van hoger beroep – ter griffie van het hof zijn binnengekomen en het hof op 20 oktober 2020 arrest wijst. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf (ter hoogte van 5%) tot gevolg moet hebben. Het hof acht derhalve, alles afwegende, in plaats van een taakstraf voor de duur van 240 uur waarvan 80 uur voorwaardelijk, een taakstraf voor de duur van 228 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, passend en geboden.
Hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat overigens heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
228 (tweehonderdachtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
114 (honderdveertien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van
mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 oktober 2020.
mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]