Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot bereiden, mede bewaken, controleren en distribueren van genees- en zelfzorgmiddelen en het geven van voorlichting/advies daarover’. Het bewaken van medicatie en het geven van voorlichting/advies bij verstrekking van genees- en zelfzorgmiddelen geschiedt allereerst door het in ontvangst nemen van recepten aan de balie en de controle van die recepten door de apothekersassistente. Op grond van artikel 61 lid 9 Geneesmiddelenwet is het de apotheker verboden om een UR-geneesmiddel (Hof: uitsluitend op recept) ter hand te stellen zonder dat een recept is overgelegd van een daartoe op grond van de Geneesmiddelenwet bevoegde beroepsbeoefenaar, met uitzondering van spoedgevallen. In het kwaliteitshandboek zijn de processtappen voor de afhandeling van een individueel recept beschreven. Hierin is opgenomen dat allereerst een verificatie van patiënt en recept dient plaats te vinden, waarna diverse vervolgprocessen in gang worden gezet (zoals deels beschreven onder 2.3). Daarnaast zijn in het kwaliteitshandboek de processtappen voor de registratie van een incidentele patiënt zonder dossierbeheer (passant) beschreven. Ook daaruit volgt dat eerst verificatie van de patiënt en het recept moeten plaatsvinden. Uit de functiebeschrijving, wet- en regelgeving en het handboek volgt dat [appellante] op de hoogte had moeten zijn van de elementaire regel dat zij geen medicijnen mag meegeven zonder een op naam van de patiënt gesteld recept, dat is voorgeschreven door een arts. Door deze elementaire regel te schenden heeft [appellante] Benu een dringende reden voor ontslag op staande voet gegeven. De regel is zo elementair dat vermeende andersluidende instructies of een gangbare praktijk, zoals door [appellante] gesteld, haar niet disculperen. [appellante] wist als zeer ervaren apothekersassistente dat medicijnen niet mogen worden verstrekt zonder recept. [appellante] heeft nog gesteld dat [B] een intakegesprek heeft gevoerd met apotheker [C] , waardoor de (opvolgend) apotheker wist van de verstrekking van medicijnen ten behoeve van [A] . Benu heeft echter onweersproken gesteld dat apotheker [C] sinds ultimo december 2016 niet meer bij vestiging [naam] werkzaam is, zodat het gestelde intakegesprek voor die datum moet hebben plaatsgevonden. De eerste medicijnen voor [A] zijn op 20 maart 2018 verstrekt, maar liefst 15 maanden later. Het ligt niet voor de hand dat de levering van 20 maart 2018 aan [B] een uitvloeisel is van een uiterlijk in december 2016 gemaakte afspraak. Bovendien heeft Benu een verslag van een werkoverleg van 19 oktober 2016 overgelegd, waarin apotheker [C] , op de vraag
‘Wat doen we met buitenlandse recepten met grote hoeveelheden?’heeft geantwoord:
‘Bij buitenlandse recepten altijd eerst naar [C] (Hof: [C] ) komen voor beoordeling.’
grief IIIfaalt. Nu sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, is geen sprake van een onregelmatige opzegging door Benu krachtens artikel 7:672 lid 11 BW, zodat ook
grief Vfaalt.
grief IIIfaalt.
grief IVfaalt. Nu het hof een oordeel heeft gegeven omtrent de transitievergoeding en de billijke vergoeding wordt
grief IIbij gebrek aan belang gepasseerd.
grief Iomtrent de vaststelling van de feiten geen zelfstandige betekenis.
grief VIfaalt. [appellante] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Haar bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.