Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[Y] EXPLOITATIE B.V.,
REDERIJ [X] B.V.,
[X] TRANSPORTAINMENT B.V.,
AMSTERDAMSE WATERTAXI CENTRALE B.V.,
1.[X] BEHEER B.V.,
[geïntimeerde sub 2] ,
[geïntimeerde sub 3] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
a) Op een cash- en debt free basis, met voldoende werkkapitaal om de ondernemingen van de Vennootschappen voort te kunnen zetten. Bij de cash- and debt free waardering wordt ervan uitgegaan dat de vennootschappen geen schulden dan wel ‘excess cash’ hebben en een werkkapitaal van 0. Bij de bepaling van de schulden worden als schuld aangemerkt alle bedragen die rentedragend zijn dan wel verplichtingen die reeds voldaan hadden moeten zijn en gestelde bankgaranties. Als ‘excess cash’ wordt aangemerkt de vrij aan de onderneming ter beschikking staande direct opeisbare vrije middelen die middels een dividend uitkering door de Vennootschappen kunnen worden uitgekeerd;
a) Op een cash- en debt free basis, met een werkkapitaal van € 0. Bij de cash- and debt free waardering wordt ervan uitgegaan dat de Vennootschappen geen schulden dan wel ‘excess cash’ hebben. Bij de bepaling van de schulden worden als schuld aangemerkt alle bedragen die rentedragend zijn dan wel verplichtingen die reeds voldaan hadden moeten zijn en gestelde bankgaranties. Als ‘excess cash’ wordt aangemerkt de vrij aan de onderneming ter beschikking staande direct opeisbare vrije middelen die middels een dividend uitkering door de Vennootschappen kunnen worden uitgekeerd;
a) de Mededelingen juist, volledig en nauwkeurig zijn op Overgangsdatum en
a) openbare informatie betreffen, en/of
thruster) het begeven.
3.Beoordeling
grief 1stellen [appellanten] een aantal verschrijvingen in het tussenvonnis en het eindvonnis aan de orde. [geïntimeerden] hebben de desbetreffende stellingen van [appellanten] niet bestreden. Voor zover het de vastgestelde feiten betreft, heeft het hof hiermee reeds in het voorgaande rekening gehouden, zodat de grief in zoverre geen verdere behandeling behoeft. Voor wat betreft de gestelde omissies in het dictum is genoegzaam gebleken dat [geïntimeerden] niettemin de daarin ten onrechte niet opgenomen bedragen reeds aan [appellanten] hebben voldaan, zodat [appellanten] in zoverre belang missen bij deze grief. Voor de goede orde zal het hof het dictum onder de beslissing (integraal) opnieuw formuleren.
grief 2betogen [appellanten] dat het beroep op art. 7:17 BW ten onrechte door de rechtbank in haar tussenvonnis is verworpen. [appellanten] leggen aan het beroep op non-conformiteit ten grondslag dat de door hen gekochte aandelen niet voldoen aan het conformiteitsvereiste van art. 7:17 BW. Hun toelichting komt in de kern erop neer dat de vier boten – de [boot 5] en [boot 6] , de FD en de [boot 1] – niet voldoen aan hun verwachtingen en niet beschikken over de eigenschappen, nodig voor normaal gebruik. Daarmee hebben zij hun beroep op non-conformiteit van de gekochte aandelen naar het oordeel van het hof onvoldoende toegelicht, in het bijzonder omdat zij hun beroep op non-conformiteit onvoldoende concreet hebben gerelateerd aan de gehele vloot betrokken bij de overeenkomst [X] . Als gevolg daarvan is de vordering niet op deze rechtsgrond toewijsbaar. Bij die stand van zaken kan in het midden blijven of een beroep op art. 7:17 BW al dan niet bewust in de overeenkomst [X] niet is uitgesloten, waarover partijen twisten. Grief 2 wordt verworpen.
grieven 3 en 4gezamenlijk behandelen. In de kern betogen [appellanten] dat [geïntimeerden] ten aanzien van de [boot 5] en [boot 6] een mededelingsplicht en/of garantie hebben geschonden in de zin van art. 8.1 van de overeenkomst [X] omdat genoemde boten niet conform de overeenkomst zijn opgeleverd.
raw version) zouden krijgen omdat het om seizoensboten gaat, zoals [geïntimeerden] stellen.
operationeleoplevering, waarbij onder operationeel wordt verstaan: het operationeel zijn voor het uitvoeren van commerciële rondvaarten door de grachten van Amsterdam , volledig afgebouwd en gekeurd, zoals bedoeld in genoemd art. 3.7 van de intentieverklaring. Een taalkundige uitleg wijst er niet op dat partijen zijn overeengekomen dat de [boot 5] en [boot 6] als
raw versionsdan wel als seizoensboten zouden worden opgeleverd.
rawuitstraling zouden worden uitgevoerd. Dat een dergelijke mededeling is gedaan, hebben [appellanten] gemotiveerd betwist. Bovendien betrof de beweerdelijke mededeling kennelijk de voorfase van de overnamegesprekken. Daarbij komt dat, gelet op het grote (geldelijke) belang van deze discussie, het in de rede had gelegen dat zodanige mededeling schriftelijk was bevestigd. Bij gebreke daarvan mocht [geïntimeerden] niet gerechtvaardigd erop vertrouwen dat – in afwijking van de garantiebepaling – met een
raw versionkon worden volstaan.
nietaan de verwachtingen voldeden. Zonder toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom in dit verband (meer) gewicht zou moeten worden toegekend aan een verklaring van [E] .
grief 5betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet alle afbouwkosten ter zake van de [boot 5] en [boot 6] voor rekening van [geïntimeerden] komen. Volgens [appellanten] dienen [geïntimeerden] de materiaalkosten te vergoeden voor alles wat aan de [boot 5] en [boot 6] is verwerkt tussen de aandelenoverdracht op 17 februari 2015 en het eindresultaat op de datum van aflevering. De vordering van [appellanten] is gegrond op een tweetal verzamelfacturen ten bedrage van in totaal € 247.128,40 inclusief btw. [geïntimeerden] hebben de desbetreffende facturen gedeeltelijk erkend, tot een bedrag van € 105.748,89 inclusief btw, en voor het overige, waaronder de kosten voor ballast, betwist.
raw versiondienden te worden gemaakt. Dat met een
raw versionkon worden volstaan, is, zoals uit het voorgaande blijkt, echter onjuist. Ook volgt het hof [geïntimeerden] niet in hun betoog dat de kosten voor de (noodzakelijke) ballast voor rekening van [appellanten] behoren te blijven. Bij gebreke van een nader (voldoende onderbouwd) verweer, zijn de gevorderde bedragen in beginsel toewijsbaar. De rechtbank heeft evenwel, in hoger beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, vastgesteld dat [X] Beheer van deze kosten al een bedrag van € 24.861,14 heeft voldaan (rov. 6.5 eindvonnis). Lettend op de verwerping van grief 11 hierna in rov. 3.38-3.40, is het hof met de rechtbank van oordeel dat dit bedrag niet nogmaals behoeft te worden betaald. Daarmee is toewijsbaar (€ 204.886,82 - € 24.861,14 =) € 180.025,68 inclusief btw, in plaats van het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 126.045,79.
grief 5. [appellanten] klagen ook dat zij niet als laatste aan het woord zijn geweest. Bij die klacht hebben zij geen belang, ook omdat het evenwicht in hoger beroep inmiddels is hersteld (vgl. hierna ook rov. 3.39).
grief 6betogen [appellanten] in hoger beroep dat de eerste operationele inzet pas heeft plaatsgevonden op respectievelijk 14 juli 2015 en 13 mei 2016, welke data volgens hen als uiteindelijke opleverdata hebben te gelden. Volgens [geïntimeerden] heeft oplevering plaatsgevonden op 18 mei 2015, respectievelijk 17 augustus 2015, waarvan ook de rechtbank is uitgegaan.
volledig afgebouwd, gekeurd en operationeelwaren in de zin van art. 8.1 van de overeenkomst [X] . [geïntimeerden] hebben weliswaar aangevoerd dat als opleverdatum de dag van de goedkeuring door de Scheepvaartinspectie en de feitelijke levering van de boten heeft te gelden, maar daarmee hebben zij de stelling van [appellanten] , dat op die tijdstippen nog niet aan de garantiebepaling was voldaan omdat de boten nog niet operationeel waren, niet weerlegd. Het hof zal bij gebreke van een nader (voldoende onderbouwd) verweer daarom uitgaan van de door [appellanten] genoemde opleverdata van respectievelijk 14 juli 2015 en 13 mei 2016. Dat betekent dat ook
grief 6slaagt. Voor zover [geïntimeerden] hebben betoogd dat de gegarandeerde opleverdata niet zijn gehaald als gevolg van omstandigheden die aan [appellanten] zelf, althans niet aan hen, zijn toe te rekenen gaat het hof daaraan voorbij nu daartoe onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld. Voor zover [geïntimeerden] [appellanten] verwijten dat zij de inspanningsverplichting van art. 8.5 onder e van de overeenkomst [X] hebben geschonden, kan dat onbesproken blijven aangezien in die bepaling buiten twijfel is gesteld dat het (al dan niet) ter beschikking stellen van het technisch team van (onder meer) Rederij [X] door [appellanten] onverlet laat de verplichtingen van [geïntimeerden] de vier boten op uiterlijk 1 april 2015 volledig operationeel af te leveren.
grief 10betogen [appellanten] dat [geïntimeerden] – anders dan de rechtbank heeft beslist – wel degelijk gehouden zijn tot betaling van volledige schadevergoeding in verband met de gebreken aan de (vier) boten, die volgens [appellanten] een inbreuk/tekortkoming opleveren zoals bedoeld in art. 8.1 en 8.2 van de overeenkomst [X] en de ‘Overige Garanties’. In dat verband stellen [appellanten] dat de maximering van art. 7.4 van de overeenkomst [X] niet geldt omdat er sprake was van het bewust niet of onjuist bekendmaken van feiten en omstandigheden. [geïntimeerden] betwisten onder meer dat er onvoldoende of onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en stellen zich op het standpunt dat [appellanten] ook overigens geen recht hebben op (aanvullende) schadevergoeding.
grief 7bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat [geïntimeerden] ter zake van de FD een mededelingsplicht hebben geschonden dan wel bewust een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven. Ter onderbouwing van hun stelling dat [geïntimeerden] op deze grond schadeplichtig zijn, betogen [appellanten] – voor zover van belang – het volgende. Niet van belang is wat [appellanten] wisten omdat art. 8.2 van de overeenkomst [X] een garantiebepaling is. Ook als daarover anders moet worden geoordeeld, volgt uit de door [geïntimeerden] genoemde feiten en omstandigheden geen wetenschap aan de zijde van [appellanten] Bovendien hebben [geïntimeerden] wel degelijk een onjuiste voorstelling van zaken gegeven en hebben [geïntimeerden] de bijlbrief van de FD vervalst, aldus [appellanten] [geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
grieven 8 en 9betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat [geïntimeerden] met betrekking tot de [boot 1] de garantie van art. 8.2 van de overeenkomst [X] dan wel de ‘Overige Garanties’ (het hof begrijpt: de in Bijlage 3 opgenomen garanties) hebben geschonden. In de kern betogen [appellanten] daartoe dat de aandrijving van de [boot 1] (thruster) op 1 april 2015 kapot bleek, hetgeen [geïntimeerden] hebben erkend. Dat betekent dat de [boot 1] op de afgesproken datum niet operationeel (inclusief exploitatievergunning) was, aldus [appellanten]
nietde oorzaak is geweest van het defect aan de thruster. Dat bewijsaanbod passeert het hof echter als niet ter zake dienend omdat het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot een andere beslissing van de zaak kan leiden. Daarmee faalt grief 8 bij gebreke van een voldoende onderbouwing. Dat brengt mee dat – afgezien van de verbeurde maximale contractuele boete – de gevolgen van het defect aan de thruster voor rekening van [appellanten] dienen te blijven. Vast staat verder dat de [boot 1] op 1 april 2015 geen exploitatievergunning had. [appellanten] komt ook op dit punt evenwel geen aanspraak toe jegens [geïntimeerden] omdat de [boot 1] ten tijde van de overdracht immers nog niet operationeel was, hetgeen tot de verschuldigdheid van de maximale contractuele boete heeft geleid. [appellanten] hebben onvoldoende gesteld om te concluderen dat ter zake van het ontbreken van een exploitatievergunning daarnaast nog grond is voor een schadevergoedingsplicht. Daarmee faalt grief 9.
cash & debt freebepaling te laten voortzetten. [appellanten] zijn door de voortzetting niet in hun belang geschaad, integendeel, zij zijn daarmee in de gelegenheid gesteld hun beweerdelijke
cash & debt freevordering te substantiëren. [appellanten] klagen ook dat zij niet als laatste aan het woord zijn geweest. Bij die klacht hebben zij geen belang omdat het evenwicht in hoger beroep is hersteld. Grief 11 voor zover gericht tegen het bestreden tussenvonnis wordt daarmee verworpen.
cash & debt freebasis en 2) met – kort gezegd – eliminering van intercompany-vorderingen en -schulden is naar het hof begrijpt dat in de ogen van [appellanten] [geïntimeerden] te veel zouden hebben onttrokken aan de vennootschappen waarvan de aandelen zijn overgedragen. Dat op basis van de commerciële cijfers de
cash & debt freeafrekening anders zou moeten zijn dan de rechtbank heeft bepaald is, mede gelet op de weerspreking daarvan door [geïntimeerden] in de memorie van antwoord, door [appellanten] echter niet althans onvoldoende onderbouwd. Dat geldt in gelijke mate voor de stelling van [appellanten] dat er nog een correctie had moeten plaatsvinden voor de voorzieningen voor latente belastingen, die zijn gerelateerd aan een verschil in fiscale en commerciële waardering van (intercompany) leningen. [appellanten] beroepen zich op het door hen in het geding gebrachte Accuracy-rapport van 26 juni 2018, maar dat rapport overtuigt het hof niet van de juistheid van hun stellingen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een latente belastingclaim niet valt onder het schuldbegrip in art. 2.4 aanhef onder a van de overeenkomst [X] . Een voorziening kan in de jaarverslaggeving als vreemd vermogen worden aangemerkt, maar is daarmee nog geen schuld in vorenbedoelde zin. Met betrekking tot de beweerdelijk niet geëlimineerde schuld van [X] Beheer aan Rederij [X] van ruim € 344.000,- is het hof van oordeel dat [appellanten] , tegenover de uiteenzetting van [geïntimeerden] , onvoldoende concreet hebben toegelicht dat een dergelijke intercompany-vordering ten tijde van de overdracht bestond. Zulks volgt ook niet uit het Accuracy-rapport van 26 juni 2018. Reeds daarop strandt het betoog van [appellanten] Met betrekking tot de gestelde acute belastingschuld van € 173.964,- volgt het hof het oordeel van de rechtbank dat het op de weg van [appellanten] had gelegen om de stelling dat [geïntimeerden] dienaangaande een voorziening in de aangifte vennootschapsbelasting hebben afgeboekt zonder deze te laten vrijvallen, onvoldoende hebben onderbouwd. Daarmee faalt grief 11 ook voor het overige.
grief 12wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte de vordering tegen [geïntimeerde sub 3] heeft afgewezen. Ten aanzien van het verwijt aan [geïntimeerde sub 3] dat [X] Beheer de vier boten niet conform de overeenkomst heeft opgeleverd, overweegt het hof als volgt. De stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde sub 3] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst [X] bewust onjuiste informatie heeft verstrekt, is tegenover het verweer van [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd. De directe betrokkenheid van [geïntimeerde sub 3] bij de onderhandelingen en de hoedanigheid waarin hij optrad zijn daarvoor niet voldoende. Voor de voor aansprakelijkheid noodzakelijke ernstige verwijtbaarheid geldt nog in sterkere mate dat die onvoldoende is onderbouwd. Dat [geïntimeerde sub 3] een verwijt te maken valt van het vermeende (zie rov. 3.34) vervalsen – wat daarvan ook zij – van de bijlbrief van de FD is op geen enkele wijze concreet toegelicht. Daarom wordt grief 12 verworpen.