Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- op 11 september 2017 is [C] als getuige gehoord;
- op 5 maart 2018 is [B] als getuige gehoord;
- op 29 mei 2018 is [D] als getuige gehoord; en
- op 18 maart 2019 zijn [appellant] en [F] als getuigen gehoord.
“(…) De heer [G] was aanwezig bij de bezichtiging van de panden op 12 september 2015 inclusief het afscheid op de brug. (…) De heer [D] is reeds gehoord, doch heeft de advocaat van verweerder tijdens het verhoor van de heer [appellant] d.d. 18 maart 2019 de vraag gesteld: “Nu de heer [D] heeft aangegeven geen volmacht te hebben gehad van Vivesta, waarom heeft u de heer [D] niet aansprakelijk gesteld?”. Blijkbaar legt Vivesta de op 29 mei 2018 door de heer [D] afgelegde verklaring zo uit dat deze niet bevoegd was om c.q. geen volmacht had om namens Vivesta Beleggingen B.V. te handelen. Dit roept discussie op over de wijze waarop de verklaring van de heer [D] moet worden uitgelegd. (…)”
3.Beoordeling
“(…) We zijn toen rond gaan lopen langs de panden. [G] deed de panden open waarvan hij de sleutels had, [F] deed de andere panden open. (…) Bij het afscheid op de brug waren aanwezig [D] , [B] , [G] en [F] .”
Op vragen van mr. Radovic: Vivesta heeft mij geen courtage betaald. (…) Ik heb geen schriftelijke volmacht van Vivesta. Dat is ook niet gebruikelijk (…) Ik ben niet aansprakelijk gesteld door [appellant] (…)”. Tijdens het verhoor van [appellant] op 18 maart 2019 heeft (de advocaat van) Vivesta ook aan [appellant] gevraagd waarom hij [D] niet aansprakelijk heeft gesteld. Dit is dezelfde vraag als de vraag die (de advocaat van) Vivesta eerder aan [D] had gesteld; dat deze vraag [appellant] nieuwe inzichten heeft gebracht over het standpunt van Vivesta over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [D] , ligt dus niet voor de hand. Verder heeft Vivesta onbetwist gesteld dat zij van meet af aan het standpunt heeft ingenomen dat [D] onbevoegd was om namens Vivesta te handelen. Dit blijkt ook uit de schriftelijke verklaring van [B] die Vivesta bij brief van 7 september 2017 voorafgaand aan en ten behoeve van de getuigenverhoren aan de rechtbank heeft gezonden:
“(…)Voor zover ik weet is […] (…) benaderd doorde heer [D] , hij trad niet op namens ons. (…)”. Tijdens het verhoor van [D] op 29 mei 2018 heeft [appellant] dus al gelegenheid gehad [D] te bevragen over diens vertegenwoordigingsbevoegdheid.