In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid van 8,58 kilogram hennep en 24,9 gram hasjiesj op 14 april 2014 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 januari 2020 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de huurauto. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen, gezien de sterke wietlucht in de auto en het feit dat hij de kofferbak opende waar de drugs zich bevonden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde. De strafmaat is vastgesteld op een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de hoeveelheid aangetroffen drugs, en het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor een soortgelijk feit. Tevens is er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.