ECLI:NL:GHAMS:2020:270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
23-001278-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Opiumwet met betrekking tot de aanwezigheid van hennep en hasjiesj in een huurauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid van 8,58 kilogram hennep en 24,9 gram hasjiesj op 14 april 2014 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 januari 2020 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de huurauto. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen, gezien de sterke wietlucht in de auto en het feit dat hij de kofferbak opende waar de drugs zich bevonden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde. De strafmaat is vastgesteld op een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de hoeveelheid aangetroffen drugs, en het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor een soortgelijk feit. Tevens is er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001278-17
Datum uitspraak: 4 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-701719-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heef vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 8,58 kilogram hennep (Item 4739385) en/of 24,9 gram hasjiesj (Item 4739386), in elk geval een hoeveelheid van (in totaal) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en omdat de bewijsmiddelen in het vonnis zijn opgesomd, terwijl geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat bij de verdachte sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier stelt het hof het volgende vast. Op 14 april 2014 stoppen de verbalisanten een huurauto met daarin als bestuurder de verdachte. De verbalisanten ruiken een sterke wietlucht in de auto. Verbalisanten vragen aan verdachte of hij de kofferbak open wil maken, waarna de verdachte uitstapt en de kofferbak voor de verbalisanten opent. In de kofferbak treffen zij een gele tas en een blauwe tas aan. Met toestemming van de verdachte kijken de verbalisanten in de blauwe tas. Daarin treffen zij henneptoppen aan. Hoewel de verdachte verklaart dat hij de blauwe tas met de henneptoppen niet herkent, herkent hij wel de gele tas in de kofferbak en verklaart dat deze tas kleding bevat. Blijkens de huurovereenkomst heeft de verdachte de auto gehuurd voor de periode van 11 april 2014 tot en met 16 april 2014. Het is een feit van algemene bekendheid dat huurauto’s door het verhuurbedrijf schoongemaakt worden opgeleverd aan een huurder. De verdachte heeft niet verklaard dat hij de auto voor iemand anders onder zich had en heeft geen logische verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman en stelt vast dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto en dus opzet heeft gehad op het vervoeren van de verdovende middelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2014 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van 8,58 kilogram hennep en 24,9 gram hasjiesj.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het vervoeren van hennep en hasj. Het gebruik van dergelijke verdovende middelen kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien zijn verdovende middelen vaak direct en indirect oorzaak van andere vormen van overlast en criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof houdt ten voordele van de verdachte rekening met het volgende. Bij de verdachte is een hoeveelheid van 8.58 kilogram natte hennep aangetroffen. In gedroogde toestand zouden de henneptoppen een substantieel lager gewicht hebben gehad. Het hof houdt hier, in lijn met de landelijke oriëntatiepunten LOVS, in strafmatigende zin rekening mee. Ook is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2020 niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het hof constateert bovendien dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn waarbinnen deze strafzaak afgerond had moeten worden, is overschreden. Het hof ziet aanleiding hier in strafmatigende zin rekening mee te houden en een kortere proeftijd te bepalen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. P. Greve en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 februari 2020.
Mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]