ECLI:NL:GHAMS:2020:2662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
23-001424-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van de opgelegde straf en schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep

Op 9 oktober 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2019. De zaak betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een medewerkster van een zonnestudio. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijk deel van 20 uren en een proeftijd van 1 jaar. In hoger beroep heeft het hof de opgelegde straf herzien en bepaald dat de verdachte een geldboete van € 500,00 moet betalen, alsook 10 dagen hechtenis, die kan worden omgezet in gijzeling bij niet-betaling.

Het hof heeft de beslissing van de politierechter omtrent de schadevergoedingsmaatregel ook herzien. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 648,16, waarvan in eerste aanleg € 448,16 was toegewezen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep opnieuw beoordeeld en heeft besloten om de vordering tot schadevergoeding van € 448,16 toe te wijzen, bestaande uit materiële schade van € 248,16 en immateriële schade van € 200,00. De advocaat-generaal had de vordering ondersteund, terwijl de verdediging deze betwistte.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die voor het eerst in aanraking kwam met justitie, niet opnieuw met de wet in aanraking is gekomen sinds het bewezen verklaarde feit. Dit heeft geleid tot een mildere strafmaat dan oorspronkelijk opgelegd door de politierechter. De uitspraak van het hof bevestigt het vonnis van de politierechter voor het overige, met inachtneming van de aanpassingen die zijn gedaan met betrekking tot de straf en de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001424-19
datum uitspraak: 9 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-131565-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen dat door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Met het oog op de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB) per 1 januari 2020 – waarbij de regeling van de vervangende hechtenis is vervangen door de regeling van de gijzeling – kan het hof zich bovendien niet verenigen met de beslissing omtrent de schadevergoedingsmaatregel, echter uitsluitend voor zover de politierechter hechtenis heeft verbonden aan de oplegging van deze maatregel.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een medewerkster van een zonnestudio door haar aan de haren te trekken, vast te pakken en te houden en door haar te slaan. Het slachtoffer heeft ten gevolge van de mishandeling letsel opgelopen en pijn ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Feiten als het onderhavige kunnen bovendien bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij het personeel van de zonnestudio.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor mishandeling met lichamelijk letsel tot gevolg een geldboete ter hoogte van € 750,00 genoemd.
Het hof ziet in het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde, alsmede in de omstandigheid dat de verdachte blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2020 ten tijde van het plegen van het feit first offender was en zij sedert het gebeurde niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen, aanleiding om ten voordele van de verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. Bij die afweging heeft het hof eveneens de persoonlijke omstandigheden betrokken, zoals de verdachte en haar raadsman deze ter terechtzitting hebben toegelicht.
Gelet daarop acht het hof, alles afwegende – en conform het voorstel van de raadsman – een geldboete van 500,00 euro passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 648,16, te vermeerderen met de wettelijke rente, en bestaat uit de volgende schadeposten:
  • verlies arbeidsvermogen € 194,16
  • kosten masseur € 54,00
  • immateriële schade € 400,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 448,16, bestaande uit
€ 248,16 aan materiele schade en € 200,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 448,16, bestaande uit een bedrag van € 248,16 voor de materiele kosten en een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de materiele kosten dient te worden afgewezen en (subsidiair) dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering wordt verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van de onderbouwing niet eenduidig kan worden vastgesteld hoeveel uren daadwerkelijk minder zijn gewerkt en dat bovendien de berekening om vast te stellen hoeveel een uur waard is, inclusief vakantiegeld, niet duidelijk is. Daarnaast is de vordering van vergoeding van de kosten van de masseur niet onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële kosten heeft de raadsman verzocht deze op dezelfde wijze toe te wijzen als door de politierechter is gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. In tegenstelling tot de verdediging is het hof van oordeel dat het verlies van arbeidsvermogen genoegzaam is onderbouwd in bijlage 2 bij het schadevergoedingsformulier, waaruit is af te leiden dat niet gewerkte uren daadwerkelijk schade voor de benadeelde partij hebben opgeleverd. Het hof is eveneens van oordeel dat de schade als gevolg van de kosten voor de masseur voldoende is onderbouwd, temeer omdat uit het dossier blijkt dat de benadeelde letsel in haar nek had als gevolg van de mishandeling. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Verder is vast te komen staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stelling van de benadeelde partij. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 200,00. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 448,16 (vierhonderdachtenveertig euro en zestien cent) bestaande uit € 248,16 (tweehonderdachtenveertig euro en zestien cent) materiële schade en
€ 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 448,16 (vierhonderdachtenveertig euro en zestien cent) bestaande uit € 248,16 (tweehonderdachtenveertig euro en zestien cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 juni 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2020.
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. S.M.M. Bordenga zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.