ECLI:NL:GHAMS:2020:2659

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
23-002617-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot zware mishandeling van een partner met als gevolg emotionele en fysieke schade

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige partner. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de verdachte zijn partner met gestrekte armen en beide handen haar keel dichtkneep. Ondanks het ontbreken van letsel aan de nek van het slachtoffer, oordeelde het hof dat er voldoende wettig bewijs was voor een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar vernietigde de opgelegde gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en legde in plaats daarvan een taakstraf van 120 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor huiselijk geweld. De verdachte had inmiddels hulp gezocht en een behandeling afgerond om huiselijk geweld tegen te gaan. Het hof besloot de verdachte een laatste kans te geven, maar benadrukte de noodzaak van een passende straf om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002617-19
datum uitspraak: 25 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-094595-19 en 15-101360-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Tevens wordt het ter terechtzitting gevoerde verweer besproken.

In hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat er op basis van het dossier weliswaar voldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring, maar dat er te veel twijfel is omdat – gelet op de verweten gedragingen – het logisch zou zijn dat het slachtoffer (enig) letsel zou hebben opgelopen.
Het hof passeert dit verweer. Weliswaar wordt niet gerelateerd of sprake is geweest van enig letsel, maar dit betekent nog niet dat het slachtoffer geen letsel heeft opgelopen. Nu beide op de plaats delict verschenen verbalisanten nota bene zelf hebben waargenomen dat de verdachte met gestrekte armen en met beide handen haar keel aan het dichtdrukken was en het slachtoffer direct na het loslaten van de verdachte buiten adem en hevig geëmotioneerd was en bovendien niet goed kon praten en heeft verklaard dat de verdachte meermaals haar keel heeft dicht geknepen waardoor zij drie uur later nog steeds pijn in haar nek voelde, is naar het oordeel van het hof, mede gelet op de kwetsbaarheid van de keel/hals ter plaatse van de luchtwegen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 dagen, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige partner. Het slachtoffer lag op het bed en de verdachte zat bovenop haar en hield met twee gestrekte armen zijn handen op haar keel en kneep haar keel dicht. Dit vond plaats in de gezamenlijke woning van de verdachte en zijn toenmalige partner, dit terwijl zij zich juist in haar eigen woning veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het hof neemt daarbij het de verdachte kwalijk dat een en ander heeft plaatsgevonden, terwijl twee minderjarige kinderen aanwezig waren. Daarnaast heeft de verdachte in strijd met een tijdelijk huisverbod een week later de woning waarin aangeefster verbleef betreden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2020 is hij eerder, zij het langer geleden, onherroepelijk veroordeeld ter zake van huiselijk geweld.
In strafmatigende zin heeft het hof meegewogen dat de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep openheid van zaken heeft gegeven en spijt heeft betuigd. De verdachte heeft in dat verband te kennen gegeven dat hij inmiddels hulp heeft gezocht en vrijwillig een behandeling, die tot doel had huiselijk geweld tegen te gaan, heeft afgerond. De verdachte heeft te kennen gegeven dat hij inmiddels rustiger is en van de behandeling heeft geleerd.
Gelet op het voorgaande is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat aan de verdachte een laatste kans moet worden gegund en zal om die reden een taakstraf van na te melden duur opleggen. Om de ernst van het bewezene tot uitdrukking te brengen en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, zal het hof daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M.J.A. Duker en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2020.
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. S.M.M. Bordenga zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.