In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 16 september 2018 te Zaandam. De tenlastelegging betrof het besturen van een bromfiets met een alcoholgehalte van 675 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De verdachte voerde aan dat hij pas na de vordering tot medewerking aan de ademtest alcohol had genuttigd, maar het hof achtte dit niet aannemelijk. Het hof baseerde zijn oordeel op het proces-verbaal van de verbalisanten, die opmerkten dat de verdachte onder invloed was en zich onttrok aan de staandehouding. De verdachte werd uiteindelijk niet vrijgesproken, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter, omdat het tot een andere strafoplegging kwam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 420 euro, subsidiair 8 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof besloot de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van 420 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaren.