ECLI:NL:GHAMS:2020:2658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
23-004581-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 16 september 2018 te Zaandam. De tenlastelegging betrof het besturen van een bromfiets met een alcoholgehalte van 675 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De verdachte voerde aan dat hij pas na de vordering tot medewerking aan de ademtest alcohol had genuttigd, maar het hof achtte dit niet aannemelijk. Het hof baseerde zijn oordeel op het proces-verbaal van de verbalisanten, die opmerkten dat de verdachte onder invloed was en zich onttrok aan de staandehouding. De verdachte werd uiteindelijk niet vrijgesproken, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter, omdat het tot een andere strafoplegging kwam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 420 euro, subsidiair 8 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof besloot de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van 420 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004581-18
datum uitspraak: 25 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-184838-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een motorrijtuig, (tweewielige bromfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 675 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft gevraagd om hem vrij te spreken van het tenlastegelegde feit en heeft hiertoe – zakelijk samengevat – een alternatief scenario aangevoerd, inhoudende dat hij de vordering tot het meewerken aan een ademtest niet heeft gehoord en dat hij bovendien pas alcohol heeft genuttigd nadat hij de woning is binnengegaan.
Bij de vaststelling van de feiten gaat het hof uit van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2018 van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Daaruit volgt dat de adem van de verdachte rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank en dat zijn ogen bloeddoorlopen waren. De verdachte werd gevorderd mee te werken aan een ademtest. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] met de administratie bezig was, onttrok de verdachte zich aan de staandehouding door een woning in te lopen. De verbalisant is achter de verdachte aangelopen en zag de verdachte de woning binnengaan, waarna de verdachte het toilet is ingegaan. Toen de verbalisant bij het toilet verscheen, is de verdachte slechts na herhaaldelijk aandringen van de verbalisant uit het toilet gekomen. Omdat de verbalisanten de verdachte uit het toilet hebben zien komen en de verdachte kort erna in het dienstvoertuig van de politie verklaarde dat hij een fles wodka had genuttigd op het toilet, heeft verbalisant [verbalisant 1] vervolgens alsnog het toilet gecontroleerd en geen fles wodka of andere drankfles aangetroffen.
Op basis hiervan acht het hof de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte gegeven lezing niet geloofwaardig. De daarin beschreven gang van zaken vindt namelijk geen steun in de bevindingen van de verbalisanten. Weliswaar is een getuige ter terechtzitting gehoord en heeft deze getuige verklaard dat hij een fles wodka in de handen van de verdachte heeft gedrukt op het moment dat hij de woning binnen kwam, maar deze verklaring acht het hof, gelet op de inhoud van het dossier, niet aannemelijk geworden.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 september 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 675 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (675 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ten bedrage van 420 euro, subsidiair 8 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een bromfiets op de openbare weg, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Door aldus te handelen heeft hij de veiligheid in het verkeer in gevaar gebracht en zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt vereist. Het hof neemt de verdachte dit kwalijk. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zijn rijbewijs in de tussentijd wegens een snelheidsovertreding via de bestuursrechtelijke weg is kwijt geraakt en dat hij een CBR-traject volgt om het rijbewijs weer terug te kunnen krijgen.
Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de door de politierechter opgelegde straf in beginsel passend. Het hof ziet echter in het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een voorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 420,00 (vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M.J.A. Duker en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 september 2020.
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. S.M.M. Bordenga zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.