ECLI:NL:GHAMS:2020:2642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
23-003957-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte als scheepsbeheerder van vissersschip KW72, de Tina Adriana

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een besloten vennootschap, was aangeklaagd voor het niet vervullen van de vereiste functies aan boord van het vissersschip KW72, de Tina Adriana, op of omstreeks 2 mei 2017. De raadsman van de verdachte stelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat de verkeerde rechtspersoon was gedagvaard. Het hof oordeelde echter dat het dagvaarden van de onjuiste rechtspersoon geen grond biedt voor niet-ontvankelijkheid en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in het hoger beroep.

De tenlastelegging betrof het niet vervullen van de functie van substitute skipper, wat volgens de Wet zeevarenden vereist is. Het hof heeft vastgesteld dat de gedagvaarde vennootschap een financiële holding is en dat de vennootschap die daadwerkelijk de scheepseigenaar is, niet was gedagvaard. Hierdoor was er onvoldoende bewijs dat de verdachte als scheepsbeheerder van het vissersschip moest worden aangemerkt.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. De beslissing van het hof is genomen door de economische kamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003957-18
datum uitspraak: 18 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 81-255098-17 tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verdachte]
gevestigd te [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, nu het openbaar ministerie de verkeerde rechtspersoon heeft gedagvaard. Niet de gedagvaarde vennootschap “[verdachte] is de scheepseigenaar, maar de vennootschap [vennootschap]
Het dagvaarden van de onjuiste (rechts)persoon biedt geen grond voor de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Nu ook overigens geen omstandigheid naar voren is gekomen waaruit voortvloeit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, wordt het openbaar ministerie daarin ontvangen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, als scheepsbeheerder, op of omstreeks 2 mei 2017, op de Noordzee, haar onder Nederlandse vlag varend (vissers)schip, [schip], genaamd [schip],
-zodanig heeft bemand dat niet ten minste de op het bemanningscertificaat aangegeven functies werden vervuld door tot het vervullen van die functies bevoegde bemanningsleden immers,
-werd de functie van substitute skipper (waarnemend schipper) in het geheel niet vervuld.
De termen zijn gebruikt in de zin van de Wet zeevarenden. s
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de economische politierechter.

Vrijspraak

De gedagvaarde besloten vennootschap “[verdachte] is blijkens het ter terechtzitting door de raadsman overhandigde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, een financiële holding. Uit het handelsregister blijkt ook dat de besloten vennootschap [vennootschap] zich bezighoudt met de zeevisserij. Voorts blijkt uit de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde visvergunning dat [vennootschap] de eigenaresse is van het schip waarop het ten laste gelegde feit zou zijn begaan, alsmede de houder van de vergunning. Gelet hierop en bij gebreke van bewijs in andere zin, is niet bewezen dat de verdachte als scheepsbeheerder van het vissersschip [schip], de [schip], moet worden aangemerkt.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 5 januari 2018 onder CJIB nummer 3132542003134553.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 september 2020.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.