In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Italië in 1988, was op 23 juli 2016 op Schiphol aangehouden met een contant geldbedrag van € 26.105,00, dat grotendeels uit grote coupures bestond. De verdachte had het geld verstopt op verschillende plekken op zijn lichaam en in zijn kleding. Hij verklaarde dat het geld afkomstig was uit arbeid in Italië, Australië en de Filipijnen, en dat een deel afkomstig was uit een erfenis en verzekeringsuitkeringen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de legale herkomst van het geld niet kon worden onderbouwd en dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar vernietigde de strafoplegging en legde een gevangenisstraf van zes weken op, waarvan drie weken voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat het bewezen verklaarde feit een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. Het in beslag genomen geldbedrag van € 26.000,00 werd verbeurd verklaard.