ECLI:NL:GHAMS:2020:2639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
23-001883-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Vietnam in 1958, was eigenaar van een woning waar een hennepkwekerij met 297 hennepplanten werd aangetroffen. De verdachte had verklaard dat zij de woning verhuurde en daar zelf niet woonachtig was, maar het hof achtte deze verklaringen ongeloofwaardig. Het hof baseerde zijn oordeel op getuigenverklaringen van buurtbewoners die de verdachte regelmatig bij de woning hadden gezien, en op de omstandigheden die duidden op een actieve betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof vernietigde dit vonnis ten aanzien van de strafoplegging en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de gezondheidstoestand van de verdachte en haar recidive. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001883-19 (strafzaak)
datum uitspraak: 2 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-006761-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] (Vietnam) op [geboortedag] 1958,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de kwalificatie van het bewezenverklaarde. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof in hoger beroep gevoerde verweren bespreken en een aanvullende bewijsoverweging geven en verder het door de politierechter onder I. gebezigde bewijsmiddel vervangen door een aangepast bewijsmiddel I en een bewijsmiddel VI toevoegen. In zoverre zullen de gronden van vonnis worden aangevuld.

Bespreking van verweren en nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte weliswaar eigenaar van het pand aan [adres 2] was, maar dat zij de woning verhuurde en daar zelf niet woonachtig was. Zij kwam daar wel regelmatig voor de behandeling van haar ziekte, maar heeft nooit iets gemerkt van de hennepkwekerij. Vanaf augustus 2016 is de verdachte in ieder geval niet meer in de woning geweest, aldus de raadsman.
Uit de verklaringen van de buurtbewoners vloeit voort dat de buurtbewoners de verdachte regelmatig bij de woning hebben gezien en dat de verdachte sinds 1 of 2 jaar voor de ontmanteling van de hennepkwekerij op 3 oktober 2016 weer woonachtig was in het pand aan [adres 2]
. Een buurtbewoner heeft op maandag 3 oktober 2016 verklaard dat hij de verdachte het afgelopen weekend nog had gezien bij de woning, hetgeen niet verenigbaar is met de verklaring van de verdachte dat zij in augustus 2016 voor het laatst in de woning was geweest. Voorts blijkt uit de verklaringen van de buurtbewoners dat zij naast de verdachte ook regelmatig een Vietnamese man bij de woning zagen. Op de zolderverdieping van de woning van de verdachte is een hennepkwekerij met 297 hennepplanten aangetroffen. Over de overloop van de eerste verdieping liep een grote afvoerslang van de ventilatie en ook verder waren er op de eerste verdieping materialen aanwezig die verband hielden met de hennepkwekerij. Vanuit de meterkast op de begane grond liep een elektriciteitskabel via een gat in de muur door de naastgelegen gangkast en vervolgens via het trapgat naar de zolderverdieping. De inrichting van de woning duidde op meerdere bewoners. De verdachte heeft verklaard dat ze voor haar medische behandelingen wel op de eerste verdieping van de woning kwam.
Op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is bewezen dat de verdachte zelf in het pand woonde en als medepleger van een verder onbekend gebleven man betrokken was bij de aangetroffen hennepkwekerij. Dat de verdachte die samen met een ander heeft geëxploiteerd is ook gelet op haar ziekten aannemelijk. Het hof schuift daarbij, mede gelet op het vorenstaande, de verklaringen dat de woning aan een derde werd verhuurd, dat de verdachte daar alleen incidenteel kwam om medische behandelingen te ondergaan en dat zij niets heeft gemerkt van een hennepkwekerij, als ongeloofwaardig terzijde.

Vervangend bewijsmiddel en aanvullend bewijsmiddel

Het hof vervangt het door de politierechter gebezigde bewijsmiddel I. door het volgende bewijsmiddel:
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte (dossierpagina’s 15-20), op de bij de wet voorgeschreven wijze op 9 december 2016 opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland. Dit proces-verbaal houdt in – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – als de op
9 december 2016 ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben de eigenaar van het pand [adres 2] . Soms kwam de behandelaar van mijn ziekte bij mij thuis op [adres 2] .
VI.
Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij met fotobijlagen
(dossierpagina’s 50-54), op de bij de wet voorgeschreven wijze op 10 oktober 2016 opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland en hoofagent van de politie Eenheid Noord-Holland. Dit proces-verbaal houdt in – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – als de bevindingen van verbalisanten:
Van de aangetroffen situatie werden door ons foto’s gemaakt die bij dit proces-verbaal
zijn gevoegd.
- Foto’s genummerd 7, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 47, 49, 50 en 55.

Kwalificatie van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
T.a.v. feit 2 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
6 weken, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in haar woning een hennepkwekerij van aanzienlijke omvang aanwezig gehad. Het aanwezig hebben van hennep op deze schaal is verboden vanwege de schadelijke gevolgen daarvan. De consumptie van hennep is nadelig voor de volksgezondheid, terwijl de handel in hennep gepaard pleegt te gaan met andere vormen van strafbaar handelen. Een dergelijke kwekerij te midden van woonhuizen veroorzaakt bovendien overlast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 september 2020 is de verdachte op 3 oktober 2017 en op 11 juli 2017 veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, welke veroordelingen derhalve zijn uitgesproken binnen vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige hennepteelt. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing. Kennelijk hebben de eerder opgelegde straffen de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw aan deze feiten schuldig te maken, ondanks haar zeer serieuze ziekte. Het hof zal zowel met deze hardnekkige recidive als met de gezondheidstoestand van de verdachte rekening houden bij de strafoplegging.
Het hof heeft aansluiting gezocht bij de LOVS oriëntatiepunten, waaruit blijkt dat bij soortgelijke feiten – het houden van een hennepkwekerij – een taakstraf van 120 uren in combinatie met een maand gevangenisstraf voorwaardelijk pleegt te worden opgelegd, waarin overigens niet ook een straf voor het stelen van elektriciteit is verdisconteerd. Nu het taakstrafverbod van toepassing is en mede rekening houdend met de bewezenverklaarde diefstal met verbreking, acht het hof de oplegging van een
gevangenisstraf van langere duur dan een maand op zijn plaats. Gelet op de gezondheidstoestand van de verdachte zal het hof deze straf echter in geheel voorwaardelijke vorm opleggen. De verdachte is daarmee echter gewaarschuwd: wanneer zij opnieuw de fout in gaat, wacht haar naast een straf voor dat nieuwe feit ook de tenuitvoerlegging van de nu opgelegde voorwaardelijke straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 oktober 2020.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]