In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2018. De verdachte, geboren in Kaapverdië in 1974, was beschuldigd van witwassen van geldbedragen die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte had in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 maart 2015 in totaal ongeveer € 75.440,00 voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat de verdachte voor een bedrag van € 26.635,00 niet schuldig was aan witwassen, omdat hij een deels verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van dit geld, dat hij als spaargeld van zijn ouders had ontvangen.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechtbank opgelegd, maar het hof heeft in hoger beroep een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, maar deze waren van een andere aard en lagen al geruime tijd achter hem. Het hof heeft ook de redelijke termijn van berechting in acht genomen, aangezien de procedure meer dan vijf jaar heeft geduurd, wat resulteerde in een vermindering van de taakstraf.