In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door middel van verbreking. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 23.421,60 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit meerdere oogsten van hennep, ondanks de verdediging dat er slechts één oogst had plaatsgevonden. Het hof heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn voor drie eerdere oogsten, gebaseerd op het onderzoek van Liander en de bevindingen in het dossier.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 12.272,00. De betrokkene is verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 245 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters aanwezig waren op de openbare terechtzitting.