ECLI:NL:GHAMS:2020:2637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
23-002094-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door middel van verbreking. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 23.421,60 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit meerdere oogsten van hennep, ondanks de verdediging dat er slechts één oogst had plaatsgevonden. Het hof heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn voor drie eerdere oogsten, gebaseerd op het onderzoek van Liander en de bevindingen in het dossier.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 12.272,00. De betrokkene is verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 245 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters aanwezig waren op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002094-19
datum uitspraak: 2 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met nummer
15-256335-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 23.421,60.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter van 3 juni 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd - het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door middel van verbreking.
Voorts heeft de politierechter bij vonnis van 3 juni 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 23.421,60 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Op 15 september 2020 is de conclusie ontnemingszaken van de advocaat-generaal ingekomen bij het hof.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van heden veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door middel van verbreking.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op een ander bedrag schat dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in aansluiting op zijn conclusie en in navolging van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 23.421,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal gaat daarbij uit van 4 eerdere oogsten, voorafgaand aan 9 oktober 2017.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen, aangezien slechts één oogst zou hebben plaatsgevonden en die oogst in beslag is genomen door de politie. Deze lezing past bij het aangetroffen kweekschema dat dateert van 19 juli 2017 en het moment van de ontmanteling op 9 oktober 2017, uitgaande van een gemiddelde kweekcyclus van 10 tot 12 weken. Daarbij is in mei 2017 door de betrokkene hennepzaad gekocht en in juni 2017 roofmijt tegen spint.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in twee instanties voldoende aanwijzingen naar voren komen dat de betrokkene uit andere feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Het uitgangspunt van de advocaat-generaal dat sprake is geweest van 4 eerdere oogsten voorafgaand aan het aantreffen van de hennepkwekerij op 9 oktober 2017, steunt voornamelijk op de omstandigheid dat de in de kweekruimten aangetroffen gipsplaten als productiedatum 20 augustus 2016 hebben. Die enkele omstandigheid is daarvoor echter onvoldoende. Het is immers goed denkbaar dat de gipsplaten niet zo kort na productie zijn verwerkt, of dat niet onmiddellijk na verwerking met de kwekerij is begonnen.
Aannemelijker – en in het voordeel van de betrokkene - is het uitgangspunt van Liander dat er drie oogsten hebben plaatsgevonden vóór de datum waarop de hennepkwekerij is aangetroffen. Uit het door Liander ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in het desbetreffende perceel in ieder geval in de periode van maart 2017 tot 9 oktober 2017. Dat is onder meer gebaseerd op de vervuiling van het koolstoffilter dat ondubbelzinnig duidt op meerdere oogsten. Het verweer van de raadsvrouw dat de vervuiling wordt verklaard doordat de verdachte de spullen tweedehands gekocht zou hebben, is onaannemelijk, want de filters zijn schoon opgehangen en gaan slechts 3 à 4 oogsten mee. Dat het kweekschema begint op 19 juli, betekent niet dat er geen eerdere kweken zijn geweest. Bovendien strookt de door de fraudespecialist van Liander aangenomen periode dat de kwekerij in werking is geweest met het gegeven dat de betrokkene vanaf 6 maart 2017 vanaf zijn bankrekening uitgaven heeft gedaan die zijn te relateren aan hennepkweek. Het hof zal er dan ook van uitgaan dat de verdachte drie maal heeft geoogst en dat deze oogsten tot voordeel hebben geleid.
Ontnemingsperiode
In de hierna vermelde berekening wordt uitgegaan van drie gerealiseerde oogsten, waarbij het hof tevens uitgaat van 8 potten per m2. In het ontnemingsrapport, dat mede is gebaseerd op het rapport BOOM dat in delen als bijlage bij het ontnemingsrapport is gevoegd, is het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt berekend:
Vaststelling opbrengst per oogst in de kweekruimte
Aangetroffen planten
In de kweekruimte stonden 50 potten en 1 hennepplant. De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 7 m2.
Opbrengst hennep per plant
De opbrengst aan hennep per plant van de kweekruimte is volgens de tabel BOOM minimaal 31,4 gram.
Opbrengst hennep per oogst
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt: 50 planten x 31,4 gram = 1,57 kilogram.
Financiële opbrengst per oogst
Volgens het rapport BOOM bedraagt de verkoopprijs van hennep minimaal € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 1,57 kilogram x € 4.070,00 =
€ 6.389,90.
Kostenberekening in de kweekruimte
De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport BOOM als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,00 (Tabel pag. 3 BOOM rapport van 1-11-2010)
Hennepstekken: € 190,50 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten: € 194,00 (€ 3,88 per stek/plant)
Totaal aan kosten: € 534,50 per oogst
Aangetroffen henneptoppen
In de woning van de betrokkene is 1300 gram aan henneptoppen aangetroffen. Aangenomen moet worden dat deze toppen behoorden tot de opbrengst van de laatste oogst, die kort daarvoor had plaatsgevonden. De toppen zijn in beslag genomen en hebben de betrokkene geen financieel voordeel opgeleverd. De waarde moet dus van de opbrengst van de drie oogsten worden afgetrokken.
Volgens het rapport BOOM bedraagt de verkoopprijs van hennep minimaal € 4.070,00 per kilogram.
De opbrengst voor 1.300 gram bedraagt 1,3 kilogram x € 4.070,00 = € 5.291,00.
Met deze berekeningswijze worden weliswaar ook kosten toegerekend aan de in beslag genomen henneptoppen, hetgeen strikt genomen onjuist is, maar dit betreft geen groot bedrag en is in het voordeel van de betrokkene.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Het netto wederrechtelijk voordeel wordt gesteld op:
De kweekruimte
Bruto opbrengst 3 oogsten x € 6.389,90 = € 19.167,00
Totale kosten 3 oogsten x € 534,50 = -/-
€ 1.603,50
Totale netto opbrengst 3 oogsten € 17.563,50
Af: waarde in beslag genomen henneptoppen
€ 5.291,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 12.272,50
Het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aldus - afgerond - geschat op een bedrag van
€ 12.272,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsvrouw heeft het hof verzocht bij de vaststelling van de betalingsverplichting rekening te houden met een geringe financiële draagkracht van de betrokkene. Daarbij zijn echter geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd of gebleken op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat de betrokkene niet over enige verdiencapaciteit beschikt en daar ook in de toekomst niet over zal beschikken. Er is dan ook geen grond voor de verzochte matiging van de op te leggen betalingsverplichting.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.272,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
12.272,00 (twaalfduizend tweehonderdtweeënzeventig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 12.272,00 (twaalfduizend tweehonderdtweeënzeventig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 245 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 oktober 2020.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]