ECLI:NL:GHAMS:2020:2631
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verduistering door werknemer en afwijzing schadevergoeding benadeelde partij na civielrechtelijke afwikkeling
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die gedurende zeven jaren aanzienlijke geldbedragen heeft verduisterd die aan zijn werkgever toebehoorden, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die in hoger beroep is afgewezen omdat de vordering civielrechtelijk al was afgewikkeld.
De verdachte heeft zijn schuld erkend en heeft een lange voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarbij hij aanvoert dat hij zijn schuld aan de benadeelde partij aan het afbetalen is en dat de strafprocedure lang heeft geduurd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verduistering van aanzienlijke bedragen, die het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft geschaad, een zware straf rechtvaardigt. De overschrijding van de redelijke termijn is erkend, maar het hof oordeelt dat de opgelegde straf door de rechtbank passend is, gezien de omstandigheden van de zaak.
De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 640.000,00, is in hoger beroep afgewezen omdat de partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waardoor de vordering civielrechtelijk is afgewikkeld. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte.