In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2018. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, maar is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het hoger beroep gericht was tegen deze vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die is vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft in hoger beroep een taakstraf van 240 uur opgelegd. De verdachte had een sporttas met daarin € 68.800,00 aan contant geld, dat uit misdrijf afkomstig was, overgedragen aan een ander in een restaurant in Amsterdam. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld en de reclassering adviseerde een straf zonder bijzondere voorwaarden. Het hof heeft geen aanleiding gezien tot matiging van de straf, ondanks de stelling van de raadsman dat de verdachte slechts als 'geldezel' kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft ook de redelijke termijn in de procedure in overweging genomen, maar heeft geen rechtsgevolg verbonden aan de beperkte overschrijding van deze termijn. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.