ECLI:NL:GHAMS:2020:2576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
23-004254-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van € 68.800,00 door overdracht van contant geld in een sporttas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2018. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, maar is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het hoger beroep gericht was tegen deze vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die is vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft in hoger beroep een taakstraf van 240 uur opgelegd. De verdachte had een sporttas met daarin € 68.800,00 aan contant geld, dat uit misdrijf afkomstig was, overgedragen aan een ander in een restaurant in Amsterdam. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld en de reclassering adviseerde een straf zonder bijzondere voorwaarden. Het hof heeft geen aanleiding gezien tot matiging van de straf, ondanks de stelling van de raadsman dat de verdachte slechts als 'geldezel' kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft ook de redelijke termijn in de procedure in overweging genomen, maar heeft geen rechtsgevolg verbonden aan de beperkte overschrijding van deze termijn. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004254-18
datum uitspraak: 5 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-665610-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder het eerste cumulatief/alternatief is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 en 21 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en voor het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd. Ten aanzien van de hoogte van de taakstraf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een sporttas met daarin een uit misdrijf afkomstig geldbedrag van € 68.800,00 in het restaurant van [bedrijf] in Amsterdam overgedragen aan een ander. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt het opzettelijk witwassen van die € 68.800,00. Het witwassen van geld dat uit misdrijf afkomstig is vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financieel en economisch verkeer en de openbare orde aan. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin. Dit is een ernstig feit. Het hof is van oordeel dat in beginsel slechts een forse straf passend is.
Het hof houdt bij het bepalen van de straf ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman en de verdachte weergegeven. Verder houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 september 2020 in Nederland niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Het hof heeft tenslotte acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, opgemaakt op 23 april 2020. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of een toezicht niet noodzakelijk worden geacht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 240 uur passend en geboden. Dat de verdachte slechts als ‘geldezel’ te kwalificeren is, zoals door de raadsman gesteld en wat – zo begrijpt het hof – tot matiging van de straf zou moeten leiden, wordt gelet op de inhoud van het dossier niet gevolgd. De duur van de door de advocaat-generaal gerekwireerde taakstraf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit, gelet op de hoogte van het geldbedrag dat is witgewassen. Ook overigens bestaat voor matiging geen aanleiding.
Het hof ziet evenmin aanleiding tot het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd. Niet is gebleken dat de verdachte sinds het strafbare feit, inmiddels ruim vier jaar geleden, opnieuw met justitie in aanraking is geweest.
Overschrijding redelijke termijn hoger beroep
Wat betreft de redelijke termijn overweegt het hof dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. In de onderhavige zaak is in eerste aanleg de redelijke termijn met ruim twee maanden overschreden. Op 26 november 2018 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof wijst eindarrest op 5 oktober 2020. In hoger beroep is er derhalve geen overschrijding van de redelijke termijn. De totale duur van de behandeling in beide feitelijke instanties bedraagt echter vier jaren en enkele weken; een geringe overschrijding van de termijn met enkele weken. Gelet op de beperkte overschrijding van de redelijke termijn volstaat het hof met de constatering van de overschrijding en zal het hieraan geen rechtsgevolg verbinden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 2020.
mr. M.L. Leenaers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.