ECLI:NL:GHAMS:2020:2573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
200.282.645/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoekers tegen raadsheren in belastingzaken

In deze zaak hebben verzoekers op 2 september 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren C.J. Hummel, F.J.P.M. Haas en B.A. van Brummelen, die betrokken zijn bij hun procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De verzoekers stellen dat de raadsheren niet onpartijdig zijn, omdat zij eerder een beslissing hebben genomen waarin de gemachtigde van verzoekers is geweigerd. De raadsheren hebben op 7 september 2020 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet te berusten in de beschuldigingen van partijdigheid. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 15 september 2020, maar zowel de gemachtigde van verzoekers als de raadsheren zijn niet verschenen.

De wrakingskamer heeft de gronden voor wraking beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht. De kamer oordeelt dat de betrokkenheid van de raadsheren bij een eerdere beslissing niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. Ook de tweede wrakingsgrond, die betrekking heeft op annotaties van mr. Van Brummelen bij arresten van de Hoge Raad, wordt afgewezen omdat deze niet voldoende onderbouwd is. De wrakingskamer verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op het gerechtshof als zodanig en wijst het verzoek tot wraking af voor het overige. De beslissing is op 22 september 2020 uitgesproken en openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.282.645/01
zaaknummers hoofdzaak : 18/00672, 18/00716, 18/00717, 18/00718, 18/00719, 18/00720, 19/00014 t/m 19/00017, 19/00026 t/m 19/00031, 19/00039, 19/00078, 19/00079, 19/00324 t/m 19/00530, 19/00779, 19/00780, 19/00828 t/m 19/00836, 19/01382 t/m 19/01535
beslissing van de wrakingskamer van 22 september 2020
inzake het op 2 september 2020 gedane wrakingsverzoek van
[verzoekers]
hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.Het geding

1.1
In de procedure tussen verzoekers, bijgestaan door [gemachtigde] (hierna te
noemen: [gemachtigde] ) tegen de inspecteur van de Belastingdienst, bij het gerechtshof Amsterdam geregistreerd onder voormeld zaaknummer, hebben verzoekers bij faxbericht van 2 september 2020 een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van mrs. C.J. Hummel, voorzitter, F.J.P.M. Haas en B.A. van Brummelen (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben op 7 september 2020 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en een gezamenlijke reactie op het verzoek gegeven. Hierop hebben verzoekers bij nader stuk van 8 september 2020 gereageerd.
1.3
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 15 september 2020 om 10.00 uur. [gemachtigde] heeft de wrakingskamer bij e-mail van 14 september 2020 geïnformeerd niet ter zitting te zullen verschijnen. De inspecteur van de Belastingdienst en de raadsheren zijn, met bericht van verhindering, evenmin ter zitting verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
In de procedure in de hoofdzaak is op 30 september 2020 een mondelinge behandeling gepland, die in beginsel zal plaatsvinden ten overstaan van de raadsheren.
2.2
In een aantal andere bij het hof aanhangige procedures, geregistreerd onder zaaknummers 18/00438 e.a., is door de raadsheren op 23 juni 2020 een beslissing genomen, waarin [gemachtigde] (en alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde optreden) in een aantal in die beslissing genoemde zaken als gemachtigde is geweigerd in de zin van artikel 8:25 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (ECLI:NL:GHAMS:2020:1634).

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Verzoekers voeren, naar de wrakingskamer begrijpt, als gronden voor wraking aan dat de raadsheren die betrokken waren bij voornoemde beslissing van het hof van 23 juni 2020, waarin [gemachtigde] als gemachtigde geweigerd is, ook zullen optreden als raadsheren tijdens de mondelinge behandeling in de procedure in de hoofdzaak alsmede dat een van de gewraakte raadsheren, mr. Van Brummelen, diverse arresten van de Hoge Raad in onder meer BPM-zaken heeft voorzien van annotaties die inhoudelijk niet overeenkomen met het standpunt van verzoekers in dergelijke zaken. Hieruit zou hun gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid blijken.
3.2
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie - kort samengevat - gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2
De eerste wrakingsgrond heeft betrekking op de betrokkenheid van de raadsheren bij een beslissing van het hof van 23 juni 2020, waarin [gemachtigde] (en alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde optreden) als gemachtigde is geweigerd. Deze beslissing heeft geen betrekking op de onderhavige zaak waarin [gemachtigde] als gemachtigde voor [verzoekers] optreedt. Het gegeven dat [gemachtigde] in een andere bij het hof aanhangige zaak bij beslissing van de raadsheren als gemachtigde is geweigerd, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet leiden tot de conclusie dat aan de zijde van de raadsheren sprake is van (schijn van) vooringenomenheid ten aanzien van de procedure van [verzoekers] in de hoofdzaak. Deze wrakingsgrond kan dan ook niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
Dit geldt eveneens voor de tweede wrakingsgrond die ziet op de omstandigheid dat een van de gewraakte raadsheren, mr. Van Brummelen, arresten van de Hoge Raad in onder meer BPM-zaken heeft geannoteerd. Niet is toegelicht op welke arresten en/of annotaties de wrakingsgrond ziet en waarom deze annotaties blijk zouden geven van vooringenomenheid ten aanzien van de procedure van [verzoekers] , zodat deze wrakingsgrond bij gebrek aan voldoende onderbouwing wordt afgewezen.
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op het gerechtshof als zodanig en/of de rechtspraak in het algemeen, geldt dat verzoekers in dit verzoek niet kunnen worden ontvangen nu de wrakingsprocedure hierin niet voorziet. Wraking is uitsluitend mogelijk van de rechter(s) door wie een zaak wordt behandeld.
4.3
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart verzoekers niet ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op het gerechtshof als zodanig en/of de rechtspraak in het algemeen;
wijst het verzoek tot wraking af voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mr. I.M.H. Asperen de Boer - Delescen, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. J.F. Aalders, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier. De beslissing is op 22 september 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.