ECLI:NL:GHAMS:2020:2502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-001180-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake voorhanden hebben van alarmpistool

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor het voorhanden hebben van een alarmpistool (Kimar) op 25 maart 2018 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 550,00 opgelegd, subsidiair elf dagen hechtenis, te betalen in elf maandelijkse termijnen van elk € 50,00.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. De raadsman voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring en dat de verklaring van een onbekend gebleven getuige uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat de verdediging deze getuige niet had kunnen ondervragen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren. De melding van een persoon met een wapen leidde tot de ontdekking van het alarmpistool in de capuchon van de jas van de verdachte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van het alarmpistool. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de eerder opgelegde geldboete bevestigd. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001180-19
datum uitspraak: 7 februari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-197969-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een alarmpistool (Kimar), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd wegens proces-economische redenen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte ontkent het wapen voorhanden te hebben gehad en dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de onbekend gebleven getuige dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld deze persoon van wie de identiteit niet meer te achterhalen is te ondervragen. Nu een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in beslissende mate zou steunen op de verklaring van deze onbekend gebleven getuige, zou het gebruik van deze verklaring voor het bewijs een schending van artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder d van het EVRM opleveren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 25 maart 2018 te Amsterdam een mondelinge melding is binnengekomen dat een persoon een wapen bij zich had, waarbij werd gewezen naar de verdachte. De verdachte stond naast een vuilnisbak waarin – na later bleek – een blauwkleurige capuchon met daarin het wapen werd aangetroffen. Bovenop de capuchon lag verder geen (recent) afval. De verbalisant zag dat de kleur en de stof van de capuchon gelijk was aan die van de jas die de verdachte droeg. Ook zag de verbalisant dat de capuchon was voorzien van zilverkleurige bevestigingsknopen en dat er op de kraag van de jas van de verdachte drukknopen zaten voor het bevestigen van een dergelijke capuchon. Na onderzoek is gebleken dat het aangetroffen wapen een wapen van categorie III betrof, te weten een alarmpistool van het merk Kimar.
Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het alarmpistool van het merk Kimar voorhanden heeft gehad. Daarbij overweegt het hof dat de informatie van de anoniem gebleven persoon slechts het startpunt is geweest voor verbalisanten om poolshoogte te nemen en een nader onderzoek in te stellen. Het hof acht bovenomschreven resultaten van dat onderzoek voldoende concreet en specifiek om louter daaruit de conclusie te trekken dat de verdachte het in de tenlastelegging bedoelde feit heeft gepleegd. De omstandigheid dat de verdediging geen gelegenheid heeft gehad de anoniem gebleven persoon te ondervragen doet daaraan niet af nu de noodzaak daartoe naar het oordeel van het hof niet relevant is voor de genomen beslissing. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool (Kimar), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 550,00 subsidiair elf dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, te betalen in elf maandelijkse termijnen van elk € 50,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – verzocht dezelfde straf als in eerste aanleg op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een alarmpistool op de openbare weg in een uitgaansgebied in de nachtelijke uren. Het voorhanden hebben van een wapen – met name op de openbare weg – vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het ongecontroleerde bezit van wapens creëert daarnaast het risico van gebruik van die wapens en brengt gevoelens van onveiligheid met zich mee.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 januari 2020 is hij eerder ter zake van misdrijven, maar niet eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf, onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en haar weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In die oriëntatiepunten wordt een geldboete ter hoogte van € 550,00 genoemd voor het voorhanden hebben van een alarmpistool.
Het hof acht, alles afwegende, een dergelijke geldboete passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 18 oktober 2018 onder CJIB nummer 1132 5420 0339 4314.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
11 (elf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. E. van Die en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2020.
=========================================================================
[…]