In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor het voorhanden hebben van een alarmpistool (Kimar) op 25 maart 2018 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 550,00 opgelegd, subsidiair elf dagen hechtenis, te betalen in elf maandelijkse termijnen van elk € 50,00.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. De raadsman voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring en dat de verklaring van een onbekend gebleven getuige uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat de verdediging deze getuige niet had kunnen ondervragen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren. De melding van een persoon met een wapen leidde tot de ontdekking van het alarmpistool in de capuchon van de jas van de verdachte.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van het alarmpistool. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de eerder opgelegde geldboete bevestigd. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.