ECLI:NL:GHAMS:2020:2501

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-002242-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met ernstige gevolgen voor slachtoffer en kinderen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Ethiopië en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor poging tot doodslag op zijn partner. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde gevangenisstraf verhoogd naar 6 jaren onvoorwaardelijk.

De zaak kwam aan het licht na een gewelddadig voorval waarbij de verdachte zijn partner meerdere keren heeft gestoken. Het slachtoffer heeft ernstige verwondingen opgelopen en heeft moeten vechten voor haar leven. De kinderen van de verdachte en het slachtoffer waren getuige van het geweld en zullen naar verwachting langdurige psychische gevolgen ondervinden. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en de kinderen zwaar laten meewegen in de beslissing.

De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in het leed dat hij heeft veroorzaakt en het hof heeft geconcludeerd dat de door de rechtbank opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van het delict. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 6 jaren, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002242-18
datum uitspraak: 7 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-041352-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] (Ethiopië) op [geboortedag] 1968,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren met als algemene en bijzondere voorwaarden onder meer – kort gezegd – een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante behandeling), een contactverbod met het slachtoffer (dadelijk uitvoerbaar), een gebiedsverbod voor het woonadres van het slachtoffer en het meewerken aan de hulpverlening vanuit de Jeugdbescherming.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van vijf jaren met als algemene en bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante behandeling), een contactverbod met het slachtoffer, een gebiedsverbod voor het woonadres van het slachtoffer en het meewerken aan interventies gericht op jeugdhulpverlening. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de dadelijke uitvoerbaarheid zal bevelen van de voorwaarden.
De raadsman heeft – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – verzocht de door de rechtbank opgelegde straf aanzienlijk te matigen, zodanig dat de verdachte, gezien de reeds door hem ondergane detentie, thans in vrijheid wordt gesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van de vrouw met wie hij ongeveer 30 jaar van zijn leven deelde. Zij is tevens de moeder van zijn kinderen. De verdachte heeft vele malen ingestoken op het slachtoffer en haar ook geraakt in onder meer het gezicht, de hals, de borst, een long en een lies. Het slachtoffer heeft moeten vechten voor haar leven. Pas na het ingrijpen van buren, die op haar hulpgeroep waren afgekomen, is de verdachte gestopt met het op haar insteken. Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan het slachtoffer toegebrachte ernstige letsel niet tot de dood hebben geleid, is in het geheel niet aan de verdachte te danken. Het slachtoffer heeft het feit ternauwernood overleefd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog dagelijks de lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van de verdachte ondervindt en dat zij veel angst heeft voor het moment dat de verdachte vrijkomt.
Dit feit heeft zich afgespeeld in en rondom de schuur in de achtertuin van de woning van de verdachte en het slachtoffer. Ten tijde van het geweld waren hun twee minderjarige kinderen aanwezig in de woning. Zij hebben hun moeder horen schreeuwen en haar zwaargewond en bebloed op straat zien liggen en zij hebben de verdachte, hun vader, met een bebloed mes in zijn hand aangetroffen. De kinderen zullen naar verwachting nog jarenlang de psychische nadelige gevolgen hiervan ondervinden en zullen moeten leren leven met het besef dat hun vader heeft geprobeerd hun moeder te doden. Het hof rekent het de verdachte ten zeerste aan dat hij kennelijk tegen de achtergrond van relatieproblemen heeft geprobeerd op deze wijze, namelijk door zijn vrouw, het slachtoffer te doden, tot een oplossing te komen.
Een dergelijk feit vormt, naast de angst en het leed die het feit voor het slachtoffer, de kinderen en de betrokken getuigen teweeg hebben gebracht, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer kennisgenomen en acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 1 juni 2018, opgemaakt door psychiater [naam 1] , en het Pro Justitia rapport van 16 mei 2018, opgemaakt door klinisch neuropsycholoog [naam 2] . Uit deze rapportages volgt dat geen sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat niet kan worden aangetoond dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde was beperkt in zijn mogelijkheden zijn wil in vrijheid te bepalen. De psycholoog adviseert de verdachte het feit volledig toe te rekenen.
Het hof neemt dit advies over.
Voorts laat het hof ten nadele van de verdachte meewegen dat hij ter terechtzitting geen enkele blijk heeft gegeven van enig inzicht in het leed dat hij het slachtoffer heeft toegebracht. De verdachte lijkt enkel gericht te zijn op hetgeen het feit voor hem tot gevolg heeft.
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, is het onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat het hof tot een hogere straf komt dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden. Nu de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis de duur van de op te leggen gevangenisstraf thans niet overstijgt, zal het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. E. van Die en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2020.
=========================================================================
[…]