In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor poging tot diefstal van een personenauto en/of goederen uit die auto, gepleegd op 8 februari 2019 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk met een ander de toegang tot de auto verschaffen door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 januari 2020 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte. De verdachte en de medeverdachte werden op heterdaad betrapt door een verbalisant, die hen zag bukken bij de auto en hen vervolgens aanhield. Het hof concludeerde dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte wezenlijk bijdroegen aan de poging tot diefstal, en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van één maand op, zonder voorwaardelijk deel, en nam daarbij de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.