2.19.Op 28 september 2018 heeft de notaris, zowel per e-mail als per aangetekende brief, aan klager, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“(…)
Door een verwerping van de nalatenschap van mevrouw [A] door [B] zou onduidelijkheid ontstaan over het feit wie erfgena(a)m(en) is respectievelijk zijn van mevrouw [A] . Dit was ook de reden dat het voor de executeur van belang was dat de heer [B] de nalatenschap wel zou aanvaarden, om de kosten voor de nalatenschap zoveel mogelijk te beperken.
Daarnaast speelt (ook voor u als vereffenaar) de vraag of er sprake is van een zogenaamd quasi-legaat, niet alleen indien er sprake zou zijn van een negatieve nalatenschap maar ook voor de positie van een legitimaris ten opzichte van mevrouw [D] . In uw e-mailbericht aan mr. [G] hebt u aangegeven dat u onze zienswijze op het quasi-legaat heeft laten toetsen door collega notarissen en dat zij zich niet met de onderbouwing van onze zienswijze kunnen verenigen. Hierbij verzoek ik u vriendelijk om mij de schriftelijke onderbouwing van de door geraadpleegde notarissen verstrekte opinies te doen toekomen.
Wij hebben geprobeerd om ten behoeve van de nalatenschap te bezien of er met mevrouw [D] , als de (vermeend) grootste schuldeiser van de nalatenschap, overeenstemming zou kunnen worden bereikt over de hoogte van haar vorderingen. Indien het saldo van haar vorderingen beperkt zou worden tot maximaal het positieve saldo van de nalatenschap, zou ook duidelijkheid bestaan over het feit of de executeur bevoegd zou zijn om over te gaan tot levering van de woning aan de [adres] aan mevrouw [D] ter uitvoering van hetgeen werd bepaald in de koopovereenkomst. Het bereiken van overeenstemming is echter niet gelukt. Daarbij trad toegevoegd notaris mr. dr. [Z] , overigens kantoorgenoot van de vermeende boedelnotaris mr. [Y] , op als partij adviseur van mevrouw [D] .
Het feit dat (naar verwachting) geen overeenstemming werd bereikt heeft er uiteindelijk toe geleid dat de heer [B] de nalatenschap heeft verworpen met een gelijktijdig beroep op zijn legitieme en dat de executeur als mogelijk erfgenaam (geheel afhankelijk van de uitleg van het testament van mevrouw [A] ) voor zoveel nodig de nalatenschap heeft aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving en zich heeft laten ontslaan als executeur.
Wij hebben begrepen dat de heer [E] als gewezen executeur kennelijk een conflict heeft met u in uw hoedanigheid van vereffenaar. In dat kader is het navolgende van belang.
Artikel 22 van de Wet op het notarisambt bepaalt dat de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht is. Ik zal mij ook ten opzichte van u aan die geheimhoudingsverplichting moeten houden en zal mij moeten beroepen op mijn verschoningsrecht, tenzij ik daarvan ingevolge de wet of een rechterlijke uitspraak wordt ontheven.(…)
Onze werkzaamheden die betrekking hadden op het al dan niet danwel beneficiair aanvaarden van de nalatenschap door de heer [B] werden verricht op uitdrukkelijk verzoek van de heer [E] in zijn hoedanigheid van executeur. Dit verzoek werd gedaan om extra kosten in het kader van de uitleg van het testament en discussie over de bevoegdheid van de executeur om de nalatenschap te vertegenwoordigen te voorkomen. Daarnaast betreft het werkzaamheden met betrekking tot de positie van de heer [E] als executeur q.q. in verband met het feit dat hij in die hoedanigheid aansprakelijk werd gehouden door mevrouw [D] , omdat hij geen uitvoering gaf aan de verplichting tot levering van de woning. Voor deze werkzaamheden dien ik mij in eerste instantie te beroepen op mijn verschoningsrecht, ondanks het feit dat de daaruit voortvloeiende kosten wel voor rekening zijn van de nalatenschap en dan ook in rekening zijn gebracht aan de nalatenschap.
Van het grootste gedeelte van onze werkzaamheden is het evident dat deze werden verricht ten behoeve van de wijze van afwikkeling van de nalatenschap en die werkzaamheden vallen niet onder onze geheimhoudingsverplichting. De meeste stukken werden reeds door mr. [G] aan u verstrekt, waarbij mr. [G] er voor heeft gekozen om (in eerste instantie) de correspondentie aan de opdrachtgever niet aan u te overhandigen. Voor eventuele verdere inlichtingen betreffende de door ons kantoor verrichte werkzaamheden werd u verzocht om u te richten tot de heer [E] als voormalig executeur, in wiens opdracht onze werkzaamheden werden verricht.
Vandaag werden door ons voorbereidingen getroffen om aanvullende stukken aan u in uw hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [A] te versturen. Tevens werd daarbij onderzoek gedaan om te bezien of door u als vereffenaar reeds werd overgegaan tot overdracht van de woning en of de uitdelingslijst al zou zijn gepubliceerd, ondanks dat wij als bekende schuldeiser niet werden aangeschreven. Tot onze verrassing bleek dat de woning aan de [adres] op 28 augustus 2019 door u werd geleverd aan mevrouw [D] middels een akte van levering verleden voor notaris mr. [W] te [plaats] .
Blijkens artikel 211 lid 1 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (4BW) had u (een vereffenaar) tot taak de nalatenschap te beheren en te vereffenen. Op grond van artikel 215 lid 1 4BW dient u de goederen van de nalatenschap te gelde te maken, voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is. Zoals vermeld in artikel 218 lid 4 4BW wordt een vordering tot levering van een goed (zoals het recht van mevrouw [D] op levering van de woning) omgezet in een geldschuld.
U kunt als vereffenaar niet eerder overgaan tot betaling van schuldeisers dan nadat de uitdelingslijst als bedoeld in artikel 218 lid 1 4BW gedurende meer dan één maand is neergelegd bij de boedelnotaris of de griffie en daarvan kennis werd gegeven aan allen die schuldeiser zijn. Dit is allemaal niet gebeurd. Blijkens de akte van levering van de woning werd de door mevrouw [D] verschuldigde koopprijs verrekend (dit is een vorm van betaling) met een vordering van mevrouw [D] op de nalatenschap en werden door u aan notaris [W] de kosten van de akte van levering en de verschuldigde overdrachtsbelasting voldaan. Daartoe was u gezien de wettelijke bepalingen niet bevoegd. Notaris [Y] , die in eerste instantie de levering van de woning in opdracht van mevrouw [D] heeft voorbereid, heeft u en mevrouw [D] daarop gewezen en ik ben voorshands van mening dat (ook) notaris [W] u daarop had moeten wijzen.
Het heeft er alle schijn van dat u zich moedwillig heeft laten veroordelen tot betaling van een bedrag dat iedere grondslag ontbeert, althans geen verweer heeft gevoerd tegen de door mevrouw [D] kennelijk tegen u ingestelde vorderingen. U heeft daarmee op geen enkele wijze de belangen van de nalatenschap behartigd en meer in het bijzonder onze belangen moedwillig geschaad. Teneinde ons in staat te stellen om onze positie in deze te bepalen, verzoek ik u om mij een afschrift te doen toekomen van het betreffende vonnis.
De vorderingen voortvloeiende uit de door ons kantoor verrichte werkzaamheden zijn vorderingen op de nalatenschap en uit dien hoofde geen schulden van de overledene maar vorderingen in het kader van de vereffening van de nalatenschap. Onze vorderingen zijn preferent (zie hiervoor onder meer de uitspraak van de Rb. Zeeland-West-Brabant van 12 november 2014; RBZWB:2014:7704) en hadden betaald moeten worden voordat u betalingen verrichtte aan andere schuldeisers zoals mevrouw [D] en notaris [W] .
U hebt voorafgaand aan uw benoeming als vereffenaar aan de rechtbank te kennen gegeven zich bewust te zijn van de juridische complicaties van het dossier en dat u tijdig juridisch advies zou inwinnen. Naar onze mening heeft u niet op de juiste wijze gehandeld en door de door u verrichte rechtshandeling worden onze belangen als schuldeiser van de nalatenschap geschaad. Bij deze stel ik uin privéaansprakelijk voor alle door ons kantoor eventueel geleden en nog te lijden schade. De exacte omvang daarvan zal nader moeten worden vastgesteld, maar deze behelst in ieder geval het bedrag van onze onbetaald gelaten declaraties en onderhandenwerk (+ btw), te vermeerderen met de contractueel overeengekomen vertragingsrente van 1% per maand, althans de wettelijke rente, telkens te rekenen vanaf de vervaldatum tot aan de datum van betaling, alsmede alle door ons kantoor gemaakte en nog te maken kosten om te komen tot incasso van onze vorderingen en voor de kosten van de werkzaamheden die u ons met uw diverse aanschrijvingen dwingt te verrichten.
Thans beraden wij ons over de verder te nemen stappen, waaronder een verzoek aan de rechter om u te ontslaan als vereffenaar, op grond van artikel 206 lid 5 4BW en benoeming van een andere vereffenaar op grond van artikel 204 lid 1 onder b 4BW, en aansprakelijkheidstelling van notaris [W] . In verband hiermee verstrekken wij aan u thans ook geen verdere stukken meer betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van [A] .
(…)”