ECLI:NL:GHAMS:2020:249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
200.259.878/01 NOT en 200.260.253/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris en kandidaat-notaris inzake tegenstrijdige belangen en onjuiste declaraties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over klachten van klager, die zowel in zijn hoedanigheid als vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster alsook persoonlijk klachten heeft ingediend tegen een notaris en een kandidaat-notaris. De klachten omvatten onder andere het niet transparant zijn over de vervulde rollen, onjuiste declaraties, en het niet informeren van klager over belangrijke gegevens. Klager verwijt de notarissen dat zij tegenstrijdige belangen hebben behartigd en dat zij onterecht declaraties hebben ingediend die niet ten behoeve van de nalatenschap waren. Het hof heeft vastgesteld dat de notarissen niet tegelijkertijd de belangen van de neef als executeur en die van de erfgenaam konden behartigen, wat heeft geleid tot een gebrek aan transparantie en onjuiste declaraties. Het hof heeft de klacht deels gegrond verklaard en heeft de notaris een berisping opgelegd, terwijl de kandidaat-notaris een waarschuwing heeft gekregen. Daarnaast zijn de notarissen veroordeeld tot betaling van de kosten van klager in hoger beroep en de kosten van de behandeling van de klacht door het hof.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.259.878/01 NOT en 200.260.253/01 NOT
nummers eerste aanleg : C/05/344026 KL RK 18/151 en C/05/344029 KL RK 18/152
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 februari 2020
inzake (200.259.878/01 NOT)
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen

1.[notaris] ,

notaris te [plaats] ,
2. [kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. P. Bergkamp, advocaat te Nijmegen,
en inzake (200.260.253/01 NOT)

1.[notaris] ,

notaris te [plaats] ,
2. [kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde: mr. P. Bergkamp, advocaat te Nijmegen,
tegen
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.De gedingen in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.259.878/01 NOT
1.1.
Appellant wordt hierna klager genoemd. Geïntimeerden sub 1 en sub 2 worden hierna afzonderlijk de notaris en de kandidaat-notaris genoemd en gezamenlijk de notarissen.
1.2.
Klager heeft op 21 mei 2019 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 29 april 2019 (ECLI:NL:ECLI:NL:TNORARL:2019:28). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de kandidaat-notaris (deels) gegrond verklaard, zonder de kandidaat‑notaris daarvoor een maatregel op te leggen, en de klacht tegen de notaris (deels) gegrond verklaard en de notaris ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd. Voorts heeft de kamer de kandidaat-notaris en de notaris ieder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager op de wijze en binnen de termijn als bepaald onder rechtsoverweging 4.16. Daarnaast heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,-, op de wijze en binnen de termijn als bepaald onder rechtsoverweging 4.17.
1.3.
De notarissen hebben op 17 juli 2019 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.260.253/01
1.4.
De notarissen hebben op 29 mei 2019 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen voormelde beslissing van de kamer.
1.5.
Klager heeft op 16 juli 2019 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
In beide zaken
1.6.
Klager heeft op 13 november 2019 en 22 november 2019 nadere stukken ingediend.
1.7.
De notarissen hebben op 25 november 2019 nadere stukken ingediend.
1.8.
Het hof heeft de stukken uit de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.9.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2019. Klager en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager en de gemachtigde van de notarissen ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Bij testament, bij notariële akte verleden op 4 augustus 2004 ten overstaan van mr. [X] , destijds notaris te [plaats] , heeft mevrouw [A] (hierna: erflaatster) tot enig erfgenaam aangewezen haar zoon [B] (hierna: [B] ) en als erfgenamen uitgesloten haar andere zoon, [C] (hierna: [C] ) en haar dochter, [D] (hierna: de dochter). Tot executeur heeft erflaatster benoemd haar neef, [E] (hierna: de neef).
2.2.
In juli 1979 heeft de dochter met erflaatster een (huur)koopovereenkomst gesloten voor de woning, met schuur, erf, uitweg, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen naast die van erflaatster te [plaats] (hierna: de woning). Overeengekomen werd dat de woning na het overlijden van erflaatster aan de dochter zou worden geleverd voor een koopsom van fl. 150.000,- (€ 68.067,03).
Bij vonnis van 6 april 2001 heeft de rechtbank Oost-Brabant (voorheen rechtbank ’s‑Hertogenbosch) voor recht verklaard dat erflaatster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst van juli 1979 jegens de dochter doordat zij perceel [perceel] aan [B] heeft verkocht en is erflaatster veroordeeld om aan de dochter schadevergoeding te betalen wegens deze toerekenbare tekortkoming, op te maken bij staat.
2.3.
Op 1 november 2016 is erflaatster overleden.
2.4.
De neef heeft in november 2016 een kantoorgenoot van de notaris en de kandidaat-notaris, advocaat mr. [G] (hierna: [G] ) verzocht om hem en [B] bij te staan in de gerezen problemen rondom de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. [G] heeft vervolgens de kandidaat-notaris en later ook de notaris verzocht om notariële bijstand.
2.5.
Op 23 november 2016 heeft op het kantoor van de notarissen een bespreking plaatsgevonden met [B] en de neef, in aanwezigheid van [G] en de kandidaat‑notaris.
2.6.
Op 24 november 2016 heeft [G] , mede namens de kandidaat‑notaris, aan de neef en [B] een opdrachtbevestiging gezonden, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“(…)
WerkzaamhedenU heeft ons verzocht om u bij te staan in de gerezen problemen rondom de afwikkeling van de nalatenschap van uw moeder/tante mevrouw [A] . Ingevolge het testament van erflaatster d.d. 4 augustus 2004 is de heer [E] benoemd tot executeur. Inmiddels is hij aangeschreven door notaris [Y] die optreedt namens de zus en broer van de heer [B] . Daarin wordt onder meer de afwikkeling van de koopovereenkomst uit 1979, u genoegzaam bekend, aan de orde gesteld.
Vooralsnog lopen uw belangen parallel, reden waarom wij voor u beiden kunnen optreden. Mocht deze situatie op enig moment wijzigen, dan zullen wij ons moeten beraden op onze positie.
(…)Wij bespraken dat in deze op diverse punten en op korte termijn een beslissing moet worden genomen. Onder meer dient de heer [E] te beslissen of hij zijn benoeming tot executeur zal aanvaarden, dan wel of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om een ander met die taak te belasten. De heer [C] dient te bepalen of hij de nalatenschap (beneficiair) zal aanvaarden of verwerpen. Om deze (en andere) vragen te beantwoorden, dienen wij nadere informatie in te winnen en zal (deels gebaseerd op aannames) een aantal rekenvoorbeelden worden uitgewerkt. Wij maakten daartoe reeds een aanvang en overlegden hedenochtend uitvoerig met elkaar, in het bijzijn van mijn collega de heer [kandidaat-notaris] , die in deze als partijnotaris zal assisteren. De komende periode zullen wij een vervolg geven aan dit overleg.
Daarnaast verzond ik alvast bijgevoegd bericht aan notaris [Y] , er toe strekkend om enig respijt te krijgen voor de diverse te nemen beslissingen en voor beantwoording van de gestelde vragen. (…)
Intussen zal de heer [kandidaat-notaris] alvast aan de slag gaan met het in concept opstellen van de hiervoor benoemde rekenvoorbeelden en u ook overigens informeren over de mogelijkheden in deze.
(…)”
2.7.
Bij brief van 19 december 2016 heeft de notaris aan notaris mr. [Y] van het kantoor [X] en [Y] (hierna: notaris [Y] ), voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“(…)
Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 19 november jongstleden hebben de heren [E] (hierna: “de heer [E] ”) en [B] (hierna: “ [B] ”) zich gewend tot mijn kantoorgenoot de heer mr. [G] (advocaat). Mijn collega heeft mij vervolgens gevraagd om (als partij-notaris) advies uit te brengen omtrent de positie van de nalatenschap van mevrouw [A] (hierna: “de overledene”).
(…)
[B] heeft zich thans nog niet uitgesproken omtrent zijn keuze over het al dan niet (beneficiair) aanvaarden, dan wel verwerpen van de nalatenschap, daar hij zich omtrent deze keuze nog wenst te beraden. Voor het maken van deze keuze zijn onder andere de navolgende punten van belang.
(…)
In 1979 heeft [D] met de overledene een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het woonhuis met schuur, erf, uitweg, tuin en verdere aanhorigheden aan de [adres] , welke koopovereenkomst mede door de heer [F] (vader) is ondertekend. Volgens deze koopovereenkomst dient de levering van dit registergoed alsmede de betaling van de koopsom ad f 150.000,00 niet eerder plaats te vinden dan na het overlijden van de overledene.
Zoals u weet zijn er in de loop der jaren verschillende juridische procedures gevoerd omtrent deze koopovereenkomst waarbij uit de uitspraken volgt dat van de geldigheid van deze koopovereenkomst wordt uitgegaan. Blijkens uw schrijven verlangt [D] op korte termijn uitvoering van deze koopovereenkomst, zodat het thans nog tot de nalatenschap behorende resterende gedeelte van het registergoed aan haar geleverd zal moeten worden tegen betaling van de koopprijs.
Voor wat betreft de eventuele consequenties van deze koopovereenkomst met betrekking tot de omvang van de legitieme portie is door mij nader onderzoek gedaan. De reden hiervan is gelegen in het feit dat er, zoals u weet, een wetswijziging heeft plaatsgevonden per 1 januari 2003, waarbij artikel 4:126 BW werd ingevoerd.
(…)”
2.8.
Op 17 januari 2017 heeft notaris mr. [Z] van het kantoor [X] en [Y] notarissen (hierna: notaris [Z] ), als partijnotaris optredend voor de dochter, aan de notaris (onder andere) het volgende bericht:
“(…)
Door het zich niet uitspreken door genoemde heer [E] of hij de executele aanvaardt is er geen vertegenwoordiger van de nalatenschap.
(…)
1. Wat betreft de aanvaarding door genoemde heer [E] van de executele verneem ik graagbinnen 7 dagen na hedenof hij deze benoeming aanvaardt. Bij geen bericht of een weigering zal gebruik gemaakt worden van artikel 4:143 Burgerlijk Wetboek en zal aan de kantonrechter op verzoek van mijn cliënte een termijn worden gesteld, na afloop waarvan de benoeming niet meer kan worden aanvaard: tevens zal worden voorgesteld aan de kantonrechter een vervanger te benoemen op grond van artikel 4:142 Burgerlijk Wetboek.
2. Door de boedel dient eerst overgegaan te worden tot nakoming van de verplichtingen die de boedel heeft rondom de ondergrond en woning aan, kort gezegd, het adres [adres] . De termijn is hiervoor inmiddels verstreken en de boete groot dertigduizend gulden (..) oftewel (…) (€13.613,41) is eveneens verschuldigd. Ik verneem graag van u of de executeur vrijwillig meewerkt aan de levering van de woning tegen de koopprijs als in de koopovereenkomst vermeldbinnen 7 dagen na heden. Bij geen bericht of een weigering binnen de gestelde termijn zal mijn cliënte een kort geding aanspannen.
(…)”
2.9.
Op 25 januari 2017 heeft [G] aan notaris [Z] per e-mailbericht geschreven:
“(…)
1. de heer [E] heeft zijn benoeming tot executeur (…) aanvaard;
2. de heer [E] zal in gemelde hoedanigheid in beginsel zijn medewerking verlenen aan de levering van het registergoed;
3. de heer [E] heeft de heer [B] gevraagd een keuze uit te brengen omtrent het al dan niet (beneficiair) aanvaarden van de nalatenschap;
4. de heer [B] heeft aangegeven zich vooralsnog nog te willen beraden omtrent deze keuze.
(…)”
2.10.
Op 21 februari 2017 is in het boedelregister van de rechtbank Oost‑Brabant geregistreerd dat [B] de nalatenschap heeft verworpen.
2.11.
Bij beschikking van 28 juli 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant de neef, op diens eigen verzoek, per 1 augustus 2017 ontslagen als executeur.
2.12.
Bij beschikking van 13 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant, op verzoek van de dochter, klager tot vereffenaar benoemd. Klager was bereid de vereffening kosteloos te doen.
2.13.
Bij e-mailbericht van 15 mei 2018 heeft [G] zich bij klager gemeld als schuldeiser van de nalatenschap en klager (onder andere) het volgende bericht:
“(…)
Ons kantoor (…) heeft in opdracht van de executeur diverse werkzaamheden verricht ten behoeve van de vereffening van de nalatenschap, waarvoor de op bijgaand overzicht vermelde declaraties werden gezonden. Zoals uit het overzicht volgt, beloopt het thans openstaande saldo een bedrag van € 20.215,14, terwijl voorts sprake is van onderhanden werk per 1 mei 2018 tot een bedrag van € 5.233,01.
De in het overzicht genoemde declaraties en de conceptdeclaratie inzake het OHW met de bijbehorende specificaties zijn in kopie bijgesloten. Zoals u uit het overzicht reeds kunt afleiden, zijn de genoemde declaraties d.d. 21 en 31 december 2016 uit de boedel voldaan. De overige declaraties zijn tot op heden onbetaald gebleven.
Ik verzoek u om ons kantoor voor het resterende bedrag van€ 25.448,15op de lijst van erkende crediteuren te plaatsen en ik wacht vervolgens uw nadere berichten met belangstelling af.
(…)”
2.14.
Bij vonnis van 22 augustus 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover hier van belang, klager (in zijn hoedanigheid van vereffenaar) bij verstek veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de levering van de woning en bepaald dat de dochter de te betalen koopsom van € 68.067,03 kan voldoen door verrekening van dat bedrag met de vorderingen die zij op de nalatenschap heeft.
2.15.
Bij e-mailbericht van 4 september 2018 heeft klager de notaris en de kandidaat-notaris op de hoogte gesteld van zijn benoeming tot vereffenaar en tevens het volgende aan hen bericht:
“(…)
Ik heb vastgesteld, dat door uw kantoor - en specifiek voor u beiden - de nodige werkzaamheden zijn gedeclareerd aan de nalatenschap.
Thans moet ik mij een oordeel vormen over de vorderingen van uw kantoor op de nalatenschap, in het kader van o.a. het maken van een lijst met erkende schuldeisers en een uitdelingslijst.
Ik zou het op prijs stellen op korte termijn meer informatie van u te mogen ontvangen over de door u beiden uitgevoerde werkzaamheden.
Graag ontvang ik dan ook uiterlijk 17 september 2018, de facturen met nummers [nummer] en [nummer] , voorzien van de bijbehorende urenspecificaties.
Daarnaast verzoek ik u mij uiterlijk binnen 1 week na heden te voorzien van de mailwisselingen met uw cliënt, de schriftelijke opdrachtbevestiging, kopieën van alle achterliggende en gedeclareerde stukken en wat dies meer zij, vanaf de begindatum tot heden.
(…)”
2.16.
Bij e-mailbericht van 11 september 2018 heeft de kandidaat-notaris hierop (onder andere) als volgt gereageerd:
“(…)
Door ondergetekende en notaris [notaris] werden werkzaamheden verricht ten behoeve van de nalatenschap van mevrouw [A] . Deze werkzaamheden werden door ons uitgevoerd op verzoek van de heer [E] als executeur in de nalatenschap van mevrouw [A] en in samenwerking met onze collega de heer [G] .
Daar wij optraden als adviseur van de executeur in het kader van vermeende vorderingen van mevrouw [D] ten opzichte van de nalatenschap hebben wij onze werkzaamheden uitgevoerd in een met de advocatuur gecombineerd dossier. De door ons verrichte werkzaamheden waren meer in het bijzonder gelegen op de notariële aspecten bij de afwikkeling en de verhouding tussen mogelijke erfgenamen en mevrouw [D] , waarbij we hebben geprobeerd om te bezien of er overeenstemming tussen betrokkenen zou kunnen worden bereikt. Daar het kantoor van notaris [Y] als partijnotaris van mevrouw [D] optrad en thans blijkens uw benoeming als boedelnotaris optreedt in deze nalatenschap neem ik aan dat u reeds op de hoogte bent van die correspondentie; maar deze kan ik u op eerste verzoek nog eens toesturen. Van de heer [G] hebben wij vernomen dat hij u reeds zoveel mogelijk heeft voorzien van de door u gevraagde stukken, waaronder in ieder geval begrepen de door u gevraagde gespecificeerde declaraties. (…)
Van de heer [G] vernam ik voorts dat ons kantoor u onlangs heeft aangeboden om in overleg te treden met onze klachtenfunctionaris. Zouden uw vragen en bedenkingen ook betrekking hebben op de door ons uitgevoerde en gedeclareerde werkzaamheden, dan geef ik u in overweging om deze bij uw overleg met de klachtenfunctionaris te betrekken.
(…)”
2.17.
Eveneens op 11 september 2018 heeft klager de kandidaat-notaris per e-mail (onder andere) het volgende bericht:
“(…)
De informatie waar ik mr. [G] (en later: u) om heb gevraagd heb ik tot op heden nog niet mogen ontvangen. Ik ontving enkel een aantal losse stukken en een gedeelte van de facturen.
(…)
Wilt u mij dan ook het complete dossier, met daarbij de (ondertekende) opdrachtbevestigingen/overeenkomsten met namen van opdrachtgever etcetera toesturen?
Wat betreft de facturen merk ik op dat ik die met de nummers [nummer] en [nummer] , met de bijbehorende urenspecificaties, tot op heden niet mocht ontvangen, die ontvang ik graag ten spoedigste.
(…)”
2.18.
Bij e-mailbericht van 21 september 2018, in reactie op een herinnering van klager op 20 september 2018, heeft de kandidaat-notaris klager als volgt bericht:
“(…)
Helaas ben ik er nog niet toe gekomen om inhoudelijk op uw onderstaande berichten te reageren. Naar verwachting mag u deze in het begin van komende week tegemoet zien.
(…)”
2.19.
Op 28 september 2018 heeft de notaris, zowel per e-mail als per aangetekende brief, aan klager, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“(…)
Door een verwerping van de nalatenschap van mevrouw [A] door [B] zou onduidelijkheid ontstaan over het feit wie erfgena(a)m(en) is respectievelijk zijn van mevrouw [A] . Dit was ook de reden dat het voor de executeur van belang was dat de heer [B] de nalatenschap wel zou aanvaarden, om de kosten voor de nalatenschap zoveel mogelijk te beperken.
Daarnaast speelt (ook voor u als vereffenaar) de vraag of er sprake is van een zogenaamd quasi-legaat, niet alleen indien er sprake zou zijn van een negatieve nalatenschap maar ook voor de positie van een legitimaris ten opzichte van mevrouw [D] . In uw e-mailbericht aan mr. [G] hebt u aangegeven dat u onze zienswijze op het quasi-legaat heeft laten toetsen door collega notarissen en dat zij zich niet met de onderbouwing van onze zienswijze kunnen verenigen. Hierbij verzoek ik u vriendelijk om mij de schriftelijke onderbouwing van de door geraadpleegde notarissen verstrekte opinies te doen toekomen.
Wij hebben geprobeerd om ten behoeve van de nalatenschap te bezien of er met mevrouw [D] , als de (vermeend) grootste schuldeiser van de nalatenschap, overeenstemming zou kunnen worden bereikt over de hoogte van haar vorderingen. Indien het saldo van haar vorderingen beperkt zou worden tot maximaal het positieve saldo van de nalatenschap, zou ook duidelijkheid bestaan over het feit of de executeur bevoegd zou zijn om over te gaan tot levering van de woning aan de [adres] aan mevrouw [D] ter uitvoering van hetgeen werd bepaald in de koopovereenkomst. Het bereiken van overeenstemming is echter niet gelukt. Daarbij trad toegevoegd notaris mr. dr. [Z] , overigens kantoorgenoot van de vermeende boedelnotaris mr. [Y] , op als partij adviseur van mevrouw [D] .
Het feit dat (naar verwachting) geen overeenstemming werd bereikt heeft er uiteindelijk toe geleid dat de heer [B] de nalatenschap heeft verworpen met een gelijktijdig beroep op zijn legitieme en dat de executeur als mogelijk erfgenaam (geheel afhankelijk van de uitleg van het testament van mevrouw [A] ) voor zoveel nodig de nalatenschap heeft aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving en zich heeft laten ontslaan als executeur.
Wij hebben begrepen dat de heer [E] als gewezen executeur kennelijk een conflict heeft met u in uw hoedanigheid van vereffenaar. In dat kader is het navolgende van belang.
Artikel 22 van de Wet op het notarisambt bepaalt dat de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht is. Ik zal mij ook ten opzichte van u aan die geheimhoudingsverplichting moeten houden en zal mij moeten beroepen op mijn verschoningsrecht, tenzij ik daarvan ingevolge de wet of een rechterlijke uitspraak wordt ontheven.(…)
Onze werkzaamheden die betrekking hadden op het al dan niet danwel beneficiair aanvaarden van de nalatenschap door de heer [B] werden verricht op uitdrukkelijk verzoek van de heer [E] in zijn hoedanigheid van executeur. Dit verzoek werd gedaan om extra kosten in het kader van de uitleg van het testament en discussie over de bevoegdheid van de executeur om de nalatenschap te vertegenwoordigen te voorkomen. Daarnaast betreft het werkzaamheden met betrekking tot de positie van de heer [E] als executeur q.q. in verband met het feit dat hij in die hoedanigheid aansprakelijk werd gehouden door mevrouw [D] , omdat hij geen uitvoering gaf aan de verplichting tot levering van de woning. Voor deze werkzaamheden dien ik mij in eerste instantie te beroepen op mijn verschoningsrecht, ondanks het feit dat de daaruit voortvloeiende kosten wel voor rekening zijn van de nalatenschap en dan ook in rekening zijn gebracht aan de nalatenschap.
Van het grootste gedeelte van onze werkzaamheden is het evident dat deze werden verricht ten behoeve van de wijze van afwikkeling van de nalatenschap en die werkzaamheden vallen niet onder onze geheimhoudingsverplichting. De meeste stukken werden reeds door mr. [G] aan u verstrekt, waarbij mr. [G] er voor heeft gekozen om (in eerste instantie) de correspondentie aan de opdrachtgever niet aan u te overhandigen. Voor eventuele verdere inlichtingen betreffende de door ons kantoor verrichte werkzaamheden werd u verzocht om u te richten tot de heer [E] als voormalig executeur, in wiens opdracht onze werkzaamheden werden verricht.
Vandaag werden door ons voorbereidingen getroffen om aanvullende stukken aan u in uw hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [A] te versturen. Tevens werd daarbij onderzoek gedaan om te bezien of door u als vereffenaar reeds werd overgegaan tot overdracht van de woning en of de uitdelingslijst al zou zijn gepubliceerd, ondanks dat wij als bekende schuldeiser niet werden aangeschreven. Tot onze verrassing bleek dat de woning aan de [adres] op 28 augustus 2019 door u werd geleverd aan mevrouw [D] middels een akte van levering verleden voor notaris mr. [W] te [plaats] .
Blijkens artikel 211 lid 1 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (4BW) had u (een vereffenaar) tot taak de nalatenschap te beheren en te vereffenen. Op grond van artikel 215 lid 1 4BW dient u de goederen van de nalatenschap te gelde te maken, voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is. Zoals vermeld in artikel 218 lid 4 4BW wordt een vordering tot levering van een goed (zoals het recht van mevrouw [D] op levering van de woning) omgezet in een geldschuld.
U kunt als vereffenaar niet eerder overgaan tot betaling van schuldeisers dan nadat de uitdelingslijst als bedoeld in artikel 218 lid 1 4BW gedurende meer dan één maand is neergelegd bij de boedelnotaris of de griffie en daarvan kennis werd gegeven aan allen die schuldeiser zijn. Dit is allemaal niet gebeurd. Blijkens de akte van levering van de woning werd de door mevrouw [D] verschuldigde koopprijs verrekend (dit is een vorm van betaling) met een vordering van mevrouw [D] op de nalatenschap en werden door u aan notaris [W] de kosten van de akte van levering en de verschuldigde overdrachtsbelasting voldaan. Daartoe was u gezien de wettelijke bepalingen niet bevoegd. Notaris [Y] , die in eerste instantie de levering van de woning in opdracht van mevrouw [D] heeft voorbereid, heeft u en mevrouw [D] daarop gewezen en ik ben voorshands van mening dat (ook) notaris [W] u daarop had moeten wijzen.
Het heeft er alle schijn van dat u zich moedwillig heeft laten veroordelen tot betaling van een bedrag dat iedere grondslag ontbeert, althans geen verweer heeft gevoerd tegen de door mevrouw [D] kennelijk tegen u ingestelde vorderingen. U heeft daarmee op geen enkele wijze de belangen van de nalatenschap behartigd en meer in het bijzonder onze belangen moedwillig geschaad. Teneinde ons in staat te stellen om onze positie in deze te bepalen, verzoek ik u om mij een afschrift te doen toekomen van het betreffende vonnis.
De vorderingen voortvloeiende uit de door ons kantoor verrichte werkzaamheden zijn vorderingen op de nalatenschap en uit dien hoofde geen schulden van de overledene maar vorderingen in het kader van de vereffening van de nalatenschap. Onze vorderingen zijn preferent (zie hiervoor onder meer de uitspraak van de Rb. Zeeland-West-Brabant van 12 november 2014; RBZWB:2014:7704) en hadden betaald moeten worden voordat u betalingen verrichtte aan andere schuldeisers zoals mevrouw [D] en notaris [W] .
U hebt voorafgaand aan uw benoeming als vereffenaar aan de rechtbank te kennen gegeven zich bewust te zijn van de juridische complicaties van het dossier en dat u tijdig juridisch advies zou inwinnen. Naar onze mening heeft u niet op de juiste wijze gehandeld en door de door u verrichte rechtshandeling worden onze belangen als schuldeiser van de nalatenschap geschaad. Bij deze stel ik uin privéaansprakelijk voor alle door ons kantoor eventueel geleden en nog te lijden schade. De exacte omvang daarvan zal nader moeten worden vastgesteld, maar deze behelst in ieder geval het bedrag van onze onbetaald gelaten declaraties en onderhandenwerk (+ btw), te vermeerderen met de contractueel overeengekomen vertragingsrente van 1% per maand, althans de wettelijke rente, telkens te rekenen vanaf de vervaldatum tot aan de datum van betaling, alsmede alle door ons kantoor gemaakte en nog te maken kosten om te komen tot incasso van onze vorderingen en voor de kosten van de werkzaamheden die u ons met uw diverse aanschrijvingen dwingt te verrichten.
Thans beraden wij ons over de verder te nemen stappen, waaronder een verzoek aan de rechter om u te ontslaan als vereffenaar, op grond van artikel 206 lid 5 4BW en benoeming van een andere vereffenaar op grond van artikel 204 lid 1 onder b 4BW, en aansprakelijkheidstelling van notaris [W] . In verband hiermee verstrekken wij aan u thans ook geen verdere stukken meer betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van [A] .
(…)”

3.Standpunt van klager

3.1.
Klager heeft zijn klachten niet alleen in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster, maar ook voor zichzelf ingediend. Klager voert in hoger beroep aan dat de kamer niet over alle klachten heeft geoordeeld en verzoekt het hof dat alsnog te doen.
3.2.
Op de voet van artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) behandelt het hof de zaak opnieuw in volle omvang. Het hof ziet aanleiding om de in het klaagschrift vervatte klachtonderdelen te bundelen en begrijpt de klacht van klager aldus dat hij de notarissen - in de kern - het navolgende verwijt:
1. De notarissen zijn niet transparant geweest met betrekking tot de rol(len) die zij hebben vervuld; zij hadden het tegenstrijdig belang van hun rol moeten onderkennen en de opdracht aan een collega-notaris, niet behorend tot hun kantoor, moeten doorgeven.
2. Onjuiste declaraties: de werkzaamheden waarvoor de notarissen een rekening aan de nalatenschap hebben laten presenteren door [G] , waren niet ten behoeve van de nalatenschap; de notarissen hebben slechts de belangen van [E] en [B] gediend. De notarissen zijn ook zelf verantwoordelijk voor wat voor hun werkzaamheden wordt gedeclareerd. De notarissen hebben overmatig gedeclareerd, terwijl er in de boedel een gering actief was.
3. De notarissen hebben nagelaten om klager ondanks zijn herhaaldelijk verzoek daartoe gegevens te verschaffen, waardoor het voor klager als vereffenaar onmogelijk was om zijn werkzaamheden behoorlijk uit te oefenen.
4. De notarissen hebben niet gewaarschuwd voor het verschuldigd worden van dwangsommen bij het uitblijven van de (tijdige) levering van de woning.
5. De notaris heeft klager op 28 september 2018 een onbetamelijke brief geschreven, waarbij de notarissen klager onder druk hebben gezet.
6. De notarissen hebben zich in de brief van 28 september 2018 ten onrechte beroepen op hun geheimhoudingsplicht ten aanzien van het verzoek van klager om nadere informatie, terwijl zij die geheimhoudingsplicht juist geschonden hebben door het toezenden van die brief aan (onder anderen) [G] , de advocaat van [B] .
7. De notarissen hebben malicieus opgetreden door ten nadele van de schuldeisers van de nalatenschap een constructie op te tuigen alsof er voor wat betreft de gevolgen van de koopovereenkomst tussen erflaatster en de dochter sprake was van een quasi‑legaat. Volgens klager is dat een onhoudbaar standpunt; de woning werd bij voorbeeld aanmerkelijk lager getaxeerd dan de koopprijs die met erflaatster was overeengekomen, terwijl de dochter de kosten voor de instandhouding en het onderhoud droeg.
8. De notarissen hebben een beroepsfout gemaakt door geen taxatie te adviseren die, gezien de te heffen overdrachtsbelasting en de aanwezige koopovereenkomst met termijnstelling, evident noodzakelijk was.

4.Standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de notarissen wordt, voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht, hieronder besproken.

5.Beoordeling

Belang
5.1.
De notarissen hebben zich primair op het standpunt gesteld dat klager geen belang heeft bij zijn klacht, althans het eerste klachtonderdeel, aangezien zij geen werkzaamheden hebben verricht in opdracht van klager, maar in opdracht van de neef als executeur. Klager is op 13 maart 2018 tot vereffenaar benoemd en heeft niet het recht te klagen over handelingen van de notarissen die eind 2016 / begin 2017 hebben plaatsgevonden.
5.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 99, lid 1 Wna kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. De wetsgeschiedenis vermeldt hieromtrent:
“(…) Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met het taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. (…)”(Kamerstukken II, 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 26-27)
Nu klager na het ontslag van de neef als executeur van de nalatenschap van erflaatster is benoemd tot vereffenaar van die nalatenschap, is het hof van oordeel dat klager voldoende betrokkenheid heeft bij de onderhavige zaak. Hiermee is zijn belang gegeven.
Klachtonderdeel 1: gebrek aan transparantie over vervulde rol(len) / tegenstrijdig belang
5.3.
De notarissen voeren - kort gezegd - aan dat zij steeds volledig transparant zijn geweest over de rollen die zij hebben vervuld, te weten als partij‑adviseur voor de neef, en dat bij geen van partijen onduidelijkheid hierover bestond. Tevens voeren zij aan dat [G] de zaak als advocaat van de neef in behandeling heeft genomen en dat deze zaak primair een dossier was van de advocatuur. Het kantoor [advocaten-notariskantoor] is een geïntegreerd kantoor waarbinnen advocaten, notarissen en fiscalisten samenwerken. [G] heeft de kandidaat‑notaris en in een later stadium ook de notaris bij de behandeling van het dossier betrokken vanwege hun notariële expertise. [G] heeft de vorderingen van kantoor [advocaten-notariskantoor] op de nalatenschap bij klager ingediend en daarover met klager gecorrespondeerd. Zij waren hier niet bij betrokken, aldus de notarissen.
5.4.
Het hof constateert dat de neef [G] heeft benaderd met het verzoek hem en [B] bij te staan in de gerezen problemen rondom de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster en dat [B] (in ieder geval) sinds de bespreking met [G] op 23 november 2016 erbij betrokken was. Voorts is gebleken dat tijdens deze bespreking ook de kandidaat‑notaris aanwezig was en dat [G] de opdrachtbevestiging mede namens de kandidaat‑notaris aan zowel de neef als [B] heeft gestuurd. In december 2016, zo blijkt uit voormelde brief van de notaris van 19 december 2016 aan notaris [Y] , is ook de notaris bij het dossier betrokken geraakt.
Naar het oordeel van het hof brengt het tegelijkertijd verrichten van notariële werkzaamheden voor een executeur van een nalatenschap en voor een van de erfgenamen van die nalatenschap mee dat inherent tegenstrijdige belangen worden behartigd, te weten die van de nalatenschap (de gemeenschap als geheel) en die van een erfgenaam (een deelgenoot in de gemeenschap tegenover andere deelgenoten). Dit betekent dat de notarissen niet tegelijk de belangen van de neef en van [B] konden behartigen. Het hof volgt de notarissen niet in hun stelling dat zij uitsluitend als partijnotaris voor de neef zijn opgetreden, nu de opdrachtbevestiging mede namens de kandidaat-notaris aan zowel de neef als [B] is verzonden. Anders dan in deze (hiervoor weergegeven) opdrachtbevestiging staat vermeld, liepen de belangen van de neef en [B] naar het oordeel van het hof per definitie (behoudens wellicht in zeer uitzonderlijke gevallen) van aanvang af niet parallel. Toen de notaris in december 2016 bij het dossier werd betrokken, is dat niet veranderd. Naar het oordeel van het hof hadden de notarissen die opdracht dan ook niet mogen aannemen en had de notariële dienstverlening geheel of gedeeltelijk door (een) ander(e) notariskantoor/notariskantoren moeten plaatsvinden.
Hoewel de dienstverlening aan de neef en [B] een aanvang heeft genomen bij [G] , valt ook de notarissen het behartigen van tegenstrijdige belangen en het als gevolg daarvan ontstane gebrek aan transparantie met betrekking tot de rol(len) die zij vervulden, te verwijten. De notarissen hebben immers op verzoek van de neef geadviseerd over het door [B] als (beoogd enig) erfgenaam (beneficiair) aanvaarden, dan wel verwerpen van de nalatenschap van erflaatster.
Het hof acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond.
Klachtonderdeel 2: onjuiste declaraties
5.5.
Uit voormeld foutief handelen van de notarissen is naar het oordeel van het hof ook het versturen van onjuiste declaraties voortgevloeid, te meer omdat de notaris niet zelf afzonderlijke declaraties voor de door hem en de kandidaat-notaris verrichte notariële werkzaamheden heeft ingediend. Blijkens het verweerschrift in hoger beroep hebben de notarissen zelf vastgesteld en erkend dat per abuis in de onder verantwoordelijkheid van [G] opgemaakte en verzonden declaraties van kantoor [advocaten-notariskantoor] ook enkele werkzaamheden waren opgenomen die niet voor rekening van de nalatenschap hadden mogen komen, zoals de kosten in verband met het opmaken van de volmacht tot verwerping van de nalatenschap door [B] en de werkzaamheden om de neef als executeur te laten ontslaan. Deze fout is des te ernstiger, omdat die had kunnen worden hersteld. Daarop door klager aangesproken, hebben de notarissen deze onjuiste declaraties echter thans nog steeds niet teruggedraaid. Dit was mogelijk geweest zonder dat klager nadere informatie aan de notarissen behoefde te verschaffen. Nu het niet tot de taak en verantwoordelijkheid van een kandidaat‑notaris behoort declaraties te versturen, wordt vorenbedoeld nalaten uitsluitend de notaris tuchtrechtelijk verweten. Onvoldoende aannemelijk is dat, indien deze fout wordt hersteld, het overblijvende gedeclareerde bedrag voor werkzaamheden van de notarissen, overmatig is.
Het hof acht dit klachtonderdeel derhalve ten aanzien van de notaris gegrond en ten aanzien van de kandidaat-notaris ongegrond.
Klachtonderdeel 3: niet informeren
5.6.
Klager stelt weliswaar dat de notarissen hem niet alle gegevens hebben verstrekt, maar klager heeft - desgevraagd ter zitting in hoger beroep - onvoldoende geconcretiseerd welke gegevens hij mist. Het hof acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond, behalve voor zover dit het niet toesturen van de opdrachtbevestiging van 24 november 2016 betreft.
In aanmerking genomen dat de notaris verantwoordelijk was voor het indienen van juiste declaraties voor door hem en de kandidaat-notaris verrichte notariële werkzaamheden, had de notaris, toen klager hierom verzocht, de opdrachtbevestiging aan klager moeten sturen, teneinde klager als vereffenaar in de gelegenheid te stellen de door kantoor [advocaten-notariskantoor] ingediende vorderingen op de nalatenschap te kunnen controleren. Nu de kandidaat-notaris niet verantwoordelijk was voor het indienen van juiste declaraties, is het hof van oordeel dat het niet toesturen van de opdrachtbevestiging niet aan de kandidaat-notaris kan worden tegengeworpen. Het hof acht dit klachtonderdeel voor zover dit ziet op het door de notaris niet toesturen van de opdrachtbevestiging, evenals de kamer, gegrond.
Klachtonderdeel 4: niet waarschuwen
5.7.
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat klager niet op de hoogte is van hetgeen tussen [G] en notaris [Z] van het kantoor [X] en [Y] notarissen is besproken, niet betekent dat niet is gewaarschuwd voor het verbeuren van dwangsommen. Nu niet is komen vast te staan dat ter zake niet is gewaarschuwd, acht het hof dit klachtonderdeel, evenals de kamer, bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond.
Klachtonderdeel 5: brief 28 september 2018
5.8.
Het hof overweegt dat in de hiervoor weergegeven brief van 28 september 2018 (onder meer) de persoonlijke aansprakelijkstelling van klager voor alle door het kantoor [advocaten-notariskantoor] eventueel geleden en nog te lijden schade wordt onderbouwd. Niet kan worden gezegd dat de notarissen op voorhand moesten begrijpen dat het geen pleitbaar standpunt is dat klager aansprakelijk was. In het licht hiervan acht het hof de toon van de brief weliswaar direct, maar niet onbetamelijk. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 6: beroep op geheimhoudingsplicht / schending geheimhoudingsplicht
5.9.
In aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen, vloeit uit het oordeel van het hof over het door de notarissen behartigen van tegenstrijdige belangen voort dat aangenomen moet worden dat de notarissen zowel van de neef in diens hoedanigheid van executeur van de nalatenschap als van [B] in diens hoedanigheid van erfgenaam - al dan niet via [G] - informatie ontvingen. Hierdoor kon onduidelijkheid ontstaan over hetgeen de notarissen al dan niet aan klager mochten mededelen. Dat de notarissen zich op hun geheimhoudingsplicht moesten beroepen, hebben zij dan ook in zoverre aan zichzelf te wijten. Het hof acht dit klachtonderdeel, anders dan de kamer, in zoverre gegrond.
Voor zover klager de notarissen verwijt dat zij hun geheimhoudingsplicht hebben geschonden door voormelde brief van 28 september 2018 aan [G] te sturen, treft dit verwijt geen doel. Met de kamer is het hof van oordeel dat niet valt in te zien waarom de notaris zijn brief niet aan [G] , die de belangen van [B] behartigde, mocht doorsturen. Het klachtonderdeel is in zoverre dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 7: standpunt over quasi-legaat
5.10.
Het hof is met de kamer van oordeel dat aan de civiele rechter ter beoordeling is voorbehouden of de koopovereenkomst tussen de dochter en erflaatster al dan niet als een zogenoemd ‘quasi-legaat’ dient te worden aangemerkt. Dat de notaris hierover het standpunt heeft ingenomen dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord, acht het hof, evenals de kamer, niet klachtwaardig. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 8: taxatie
5.11.
Het antwoord op de vraag of in dit geval een taxatie aangewezen was, hangt af van beoordelingen die aan de civiele rechter zijn voorbehouden. De noodzakelijkheid van een taxatie is niet zo evident dat de enkele omstandigheid dat de notarissen daartoe niet hebben geadviseerd, een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Dit klachtonderdeel is reeds daarom ongegrond.
Maatregel
5.12.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de klacht deels gegrond is. Het hof komt tot een andere conclusie dan de kamer waar het de klachtonderdelen 5 en 6 betreft. Zoals hiervoor overwogen, hadden de notarissen naar het oordeel van het hof de opdracht in deze vorm niet mogen aanvaarden. Door dit wel te doen, zijn verschillende problemen ontstaan, deels van ernstige aard, waaronder de indiening van onjuiste declaraties bij de nalatenschap. Als eindverantwoordelijke in het dossier had de notaris moeten ingrijpen. Het hof rekent de notaris deze handelwijze aan en acht deze in strijd met de vereiste zorgvuldigheid in het notariaat. De maatregel van berisping is passend en geboden. Het hof ziet aanleiding om de kandidaat-notaris, gelet op de omstandigheid dat enige klachtonderdelen die jegens de notaris gegrond, jegens de kandidaat-notaris ongegrond zijn en diens ondergeschikte positie, te volstaan met de maatregel van waarschuwing.
5.13.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.14.
Het hof komt deels tot een andere beslissing dan de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid vernietigen, behalve voor zover het de door de kamer bepaalde kostenveroordelingen betreft, zoals hiervoor onder 1.2 weergegeven.
Griffierecht en kostenveroordeling
5.15.
Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) gewijzigd. In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is na een eerste evaluatie in het voorjaar van 2019 verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782).
5.16.
Nu het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt het hof vast dat de notarissen op grond van de artikelen 99 lid 5 Wna jo. 107 lid 3 Wna het door klager betaalde griffierecht in hoger beroep aan hem dienen te vergoeden.
5.17.
Nu het hof de notarissen tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notarissen op grond van de artikelen 103b lid 1 Wna jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 50,- kosten van klager;
- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.18.
De notarissen dienen de kosten van klager in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klager aan de notarissen opgegeven rekeningnummer.
5.19.
De notarissen dienen de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notarissen zullen worden meegedeeld.
5.20.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in zaaknummers 200.259.878/01 NOT en 200.260.253/01 NOT:
- vernietigt de bestreden beslissing, behalve voor zover het de daarin bepaalde kostenveroordelingen betreft;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 1, klachtonderdeel 2 (voor zover het de notaris betreft), klachtonderdeel 3 (voor zover dit het niet toesturen door de notaris van de opdrachtbevestiging van 24 november 2016 betreft) en klachtonderdeel 6 (voor zover dit het beroep van de notarissen op de geheimhoudingsplicht betreft) gegrond;
- legt ter zake daarvan aan de notaris de maatregel van berisping en aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing, voor zover het de daarin bepaalde kostenveroordelingen betreft, zoals hiervoor onder 1.2 weergegeven;
- veroordeelt de notarissen tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan griffierecht en € 50,- aan kosten klager, derhalve in totaal € 100,-, binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de notarissen tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notarissen meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, G.C.C. Lewin en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020 door de rolraadsheer.