In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 8 september 2020, wordt de geheimhouding van documenten die als staatsgeheim zijn gerubriceerd, gerechtvaardigd bevonden. De zaak betreft een hoger beroep van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De Minister had geweigerd om drie als staatsgeheim gerubriceerde documenten over te leggen, met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof heeft de documenten ingezien op het Ministerie van Buitenlandse Zaken en beoordeeld of de beperking van kennisneming gerechtvaardigd is.
De Minister voerde aan dat de documenten van een hoog geheimhoudingsniveau zijn en niet het Ministerie van Buitenlandse Zaken mogen verlaten. Belanghebbende, een B.V., betwistte de relevantie van de documenten voor de hoofdzaak en stelde dat de Minister geen gewichtige redenen had voor de beperking van kennisneming. Het Hof oordeelde dat de geheimhouding gerechtvaardigd was, gezien de vertrouwelijke aard van de informatie en het belang van nationale veiligheid. De documenten bevatten gevoelige informatie over betrokken bedrijven en personen, en het Hof concludeerde dat het belang van geheimhouding zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij toegang tot deze informatie.
De uitspraak benadrukt het beginsel van hoor en wederhoor, maar erkent dat in uitzonderlijke gevallen, zoals bij staatsgeheimen, beperkte kennisneming kan worden toegestaan. De beslissing van het Hof is definitief en er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.