ECLI:NL:GHAMS:2020:2436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
23-002221-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad - strafmotivering besturen auto terwijl rijbewijs was ingevorderd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 17 januari 2017 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. De Hoge Raad heeft op 4 juni 2019 het arrest van het gerechtshof vernietigd, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof voor herbehandeling.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had zich in een korte periode driemaal schuldig gemaakt aan het besturen van een auto terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van het feit dat hij niet mocht rijden en dat zijn gedrag ernstige gevolgen kan hebben voor de verkeersveiligheid.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en het feit dat een taakstraf niet mogelijk was. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op drie weken, waarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd voor zover dat aan het oordeel van het hof was onderworpen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002221-19
datum uitspraak: 11 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 4 juni 2019 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-180414-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 25 augustus 2017 het vonnis integraal bevestigd.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 4 juni 2019 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een korte periode van ongeveer één maand tot drie keer toe schuldig gemaakt aan het besturen van een auto terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. De verdachte wist voorafgaand aan het plegen van deze feiten dat hij niet meer mocht rijden. Het betreft ernstige feiten. Door deel te nemen aan het verkeer zonder een daartoe vereist rijvaardigheidsbewijs neemt de verdachte het risico dat, indien ongevallen zich voordoen, aan betrokken personen veel schade en overlast wordt toegebracht die niet verhaald kunnen worden, nu de verdachte niet is verzekerd. Met zijn gedrag ondermijnt de verdachte bovendien het vertrouwen in de rijvaardigheid die moet worden geacht aanwezig te zijn bij vaardige weggebruikers.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof verder mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 augustus 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof stelt daarnaast vast dat gelet op het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht oplegging van louter een taakstraf thans is uitgesloten.
Gelet op de ernst van de feiten, de recidive bij de verdachte, het taakstrafverbod en hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.D.L. Nuis en mr. R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2020.