ECLI:NL:GHAMS:2020:2430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
23-000157-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en bewezenverklaring mishandeling met toewijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij in vereniging geweld heeft gepleegd. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, maar het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van de aangever op 6 augustus 2018 in Amsterdam. De mishandeling bestond uit het met gebalde vuist slaan van de aangever tegen de kaak. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 1.060,53, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte een geldboete opgelegd van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure en is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in het dossier zijn vervat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000157-19
datum uitspraak: 28 juli 2020
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-155636-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1993,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in de Oude Kennissteeg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door deze [benadeelde]:
- hardhandig aan zijn shirt/blouse te trekken, en/of
- ( vervolgens) te duwen/stompen tegen/op zijn schouder, in elk geval het lichaam, en/of
- te stompen/slaan op/tegen de schouder, in elk geval het lichaam, en/of
- te stompen/slaan op/tegen de kaak, in elk geval het hoofd, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond/snee en/of kneuzingen in de kaak, voor [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Amsterdam de heer [benadeelde] heeft mishandeld door hem met kracht met gebalde vuist tegen/op de kaak althans het hoofd te slaan of stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat vast staat dat de aangever tegen de grond is geslagen door de verdachte en dat dit geweld kan worden gekwalificeerd als in vereniging gepleegd openlijk geweld. In de visie van de advocaat-generaal is de door [medeverdachte] – de broer van de verdachte – verrichte fysieke geweldshandeling inleidend geweest voor het door de verdachte gepleegde geweld. De door de verdachte gepleegde handeling is – nu deze samenhangt met de handeling van [medeverdachte] – te kwalificeren als openlijk geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de verdachte de aangever [benadeelde] op 6 augustus 2018 heeft geslagen. Naar het oordeel van het hof kan op grond van de inhoud van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van het in vereniging plegen van (openlijk) geweld tegen [benadeelde], omdat [medeverdachte] op het moment dat de verdachte uithaalde naar het slachtoffer, zich reeds van [benadeelde] had gedistantieerd. Ook anderszins is niet gebleken dat [medeverdachte] op enigerlei wijze een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het plegen van geweld door de verdachte.
Dit brengt met zich dat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, dat de verdachte in vereniging met (een) ander(en) zich schuld heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 augustus 2018 te Amsterdam de heer [benadeelde] heeft mishandeld door hem met kracht met gebalde vuist tegen de kaak te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het ten laste gelegde feit, voor zover het de mishandeling betreft, heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit op dit punt, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering:
1.
De (bekennende) verklaring van de verdachte bij de politie opgenomen in een proces-verbaal met nummer PL1300-2018159524-12 van 6 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 36 – 39).
2.
Een proces-verbaal van verhoor van aangever met nummer PL1300-2018159524-13 van 6 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 5 – 7).
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018159524-8 van 6 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 17 – 20).
4.
Een letselverklaring van 13 augustus 2018, opgemaakt door [naam], (Forensisch arts GGD Amsterdam), betreffende [benadeelde] (als bijlage 6 opgenomen bij het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde, openlijke geweldpleging, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft de in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Hij heeft het slachtoffer met gebalde vuist tegen de kaak geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn toegebracht. Het incident vond plaats in een uitgaansgebied waar op dat moment diverse mensen aanwezig waren. Het incident zal niet alleen het slachtoffer angst hebben ingeboezemd, maar ook bij omstanders gevoelens van onveiligheid teweeg hebben gebracht. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.060,53, bestaande uit € 560,00 materiële schade en € 600,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.060,53 (duizend zestig euro en drieënvijftig cent) bestaande uit € 460,53 (vierhonderdzestig euro en drieënvijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.060,53 (duizend zestig euro en drieënvijftig cent) bestaande uit € 460,53 (vierhonderdzestig euro en drieënvijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 augustus 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juli 2020.