ECLI:NL:GHAMS:2020:243

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
200.248.592/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over vervaltermijn en onpartijdigheid bij aandelenoverdracht

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen notaris [notaris] over de wijze waarop de notaris heeft gehandeld bij de overdracht van aandelen in [X] Holding B.V. Klager, die 60% van de aandelen bezat, heeft op 21 december 2012 een volmacht ondertekend voor zijn moeder, mevrouw [A], om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten. Klager heeft later geklaagd dat de notaris niet onpartijdig heeft gehandeld, omdat hij de akte van aandelenoverdracht heeft verleden zonder klager te informeren dat [B] de Ultimate Beneficial Owner (UBO) van de koper was. Klager stelt dat hij hierdoor de eigendom en zeggenschap over zijn aandelen is kwijtgeraakt.

De notaris heeft verweer gevoerd en betoogd dat de klacht te laat is ingediend, aangezien klager al sinds 2014 op de hoogte was van de overdracht van de aandelen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld en geconcludeerd dat klager niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de UBO-status van [B] ten tijde van de aandelenoverdracht. Het hof heeft de klacht van klager ongegrond verklaard, omdat de vervaltermijn van drie jaar was verstreken op het moment van indiening van de klacht. De beslissing van de kamer is bevestigd voor klachtonderdeel 2, maar klachtonderdeel 1 is ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.248.592/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/329945/KL RK 17-197
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 januari 2020
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] , [land 1] ,
appellant,
gemachtigde: mr. S.R. Damminga, advocaat te Amsterdam,
tegen
mr. [notaris] ,
notaris te [plaats 1] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.A.L. van Emden, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna wederom klager respectievelijk de notaris genoemd.
1.2.
Het hof verwijst voor het procesverloop van het geding naar zijn beslissing van 2 april 2019.
1.3.
Klager heeft op 30 april 2019 een aanvullend beroepschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De notaris heeft op 8 mei 2019 een (materieel) verweerschrift bij het hof ingediend.
1.5.
Klager heeft op 14 oktober 2019 nadere producties ingediend.
1.6.
Het hof heeft de stukken uit de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.7.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 oktober 2019. De gemachtigde van klager voornoemd, vergezeld van mevrouw [A] , de moeder en gevolmachtigde van klager, en mevrouw S. Odintsova, die heeft gefungeerd als tolk in de Russische taal, alsmede de notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klager en de gemachtigde van de notaris ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen deze neer op het volgende.
2.1.
Op 21 december 2012 heeft klager ten overstaan van de notaris een algemene notariële volmacht ondertekend waarbij klager aan zijn moeder, mevrouw [A] , de bevoegdheid heeft verleend om in zijn naam en voor zijn rekening alle rechtshandelingen te verrichten en verklaringen in ontvangst te nemen. In de volmacht is verder (onder andere) de bevoegdheid aan de gevolmachtigde gegeven om klager te vertegenwoordigen in zijn hoedanigheid van aandeelhouder in het kapitaal van [X] Holding B.V. (hierna: [X] ), waaronder uitdrukkelijk begrepen de bevoegdheid tot verkoop en levering van de aandelen. Volgens de akte houdende volmacht werd klager bij zijn bezoek aan de notaris op 21 december 2012 vergezeld door de heer [B] (hierna: [B] ).
2.2.
Klager hield 60% van de aandelen in de besloten vennootschap [X] . Klager en diens ouders meenden te worden opgelicht door [Y] (hierna: [Y] ), mede-aandeelhouder van [X] . Klager heeft zich eind 2012 voor advies gewend tot [B] . [B] heeft hem nadien onder andere geadviseerd zijn aandelen in [X] te verkopen aan een nog op te richten holdingvennootschap, waarbij klager en zijn ouders de zeggenschap over [X] zouden behouden.
2.3.
Op 30 september 2013 is klager op het kantoor van de notaris verschenen, opdat de handtekening van klager op de volmacht, die nodig was voor het overdragen van zijn aandelen in [X] , kon worden gelegaliseerd. Klager heeft een volmacht ondertekend waarop de naam van de kopende partij nog niet was ingevuld.
2.4.
Op 31 oktober 2013 heeft de notaris een akte houdende levering van aandelen verleden, waarbij de aandelen van klager (verkoper) in [X] zijn geleverd aan [koper] (hierna: koper). In de akte staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Koopsom
Artikel 2
1. De koopsom voor de aandelen bedraagt één honderd duizend euro ( € 100.000,00).
2. Koper heeft aan verkoper de koopsom voldaan door middel van omzetting van de koopsom in een vordering uit geldlening tot hetzelfde bedrag, onder nader tussen verkoper en koper overeen te komen voorwaarden en bedingen, waarvan zij thans geen nadere omschrijving verlangen. Op grond van vorenstaande omzetting van de koopsom in een vordering uit geldlening verleent verkoper mitsdien kwijting voor de betaling van de koopsom.
(…)”
2.5.
Bij het passeren van voormelde akte zijn partijen niet in persoon verschenen. De notaris heeft volgens de akte op basis van volmachten gehandeld. Voor wat betreft de volmacht van klager als verkoper van de aandelen ging het daarbij om de hiervoor onder 2.3 vermelde volmacht van 30 september 2013.
2.6.
[B] is de Ultimate Beneficial Owner (hierna: UBO) van koper.
2.7.
Op 26 september 2016 heeft klager bij de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem‑Leeuwarden een klacht tegen de notaris ingediend. Klager heeft - onder andere - erover geklaagd dat in de akte van 31 oktober 2013 onderdelen waren opgenomen waarin hij als verkoper niet was gekend en waarmee hij zich niet kon verenigen. Het ging daarbij - kort gezegd - om de naam van de koper en om het feit dat volgens de akte de koper de koopsom heeft voldaan door middel van omzetting van zijn verplichting tot betaling van de koopsom in een schuld uit geldlening. Bij beslissing van 22 februari 2017 heeft de kamer de klacht onder andere op dit onderdeel gegrond verklaard en de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn ambt voor de duur van een maand opgelegd.
2.8.
Bij beslissing van 31 oktober 2017 heeft de notariskamer van dit hof zeven klachtonderdelen, waaronder voormeld klachtonderdeel, gegrond verklaard en de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn ambt voor de duur van zes maanden opgelegd. Hierbij heeft het hof - onder andere - overwogen dat het de notaris ernstig te verwijten valt dat in één van de bij het passeren van de akte gebruikte volmachten een wezenlijke voorwaarde was toegevoegd of verwijderd en dat een daaruit voortvloeiende akte voor de notaris was verleden zonder dat hij zich ervan heeft verzekerd dat deze toevoeging of wijziging in overeenstemming was met de wil van alle partijen onder wie klager.
2.9.
[naam vennootschap] . (hierna: [naam vennootschap] ) - een vennootschap die een deel van het kapitaal van de familie van klager beheert - is een civielrechtelijke procedure gestart tegen onder meer [B] . Bij vonnis van 28 februari 2018 heeft de rechtbank Midden‑Nederland [B] veroordeeld tot betaling van ruim € 500.000,- aan [naam vennootschap] .

3.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris - in de kern - het volgende:
1. a) de notaris heeft, wetende dat [B] de UBO van koper was, de akte levering aandelen verleden,
b) zonder dat hij van tevoren klager daarop heeft gewezen en
c) zonder bij klager na te gaan of het werkelijk zijn bedoeling was om de aandelen over te dragen aan een vennootschap waarvan niet klager, maar [B] de UBO was;
d) door dit na te laten heeft de notaris zijn taak niet onpartijdig uitgevoerd. Het was immers de bedoeling dat de aandelen zouden worden overgedragen aan een vennootschap waarvan klager zelf de UBO was. Klager is de eigendom van en de zeggenschap over [X] kwijtgeraakt;
2. de notaris heeft op 30 september 2013 niet de moeite genomen om met klager te spreken, terwijl klager op uitnodiging van de notaris vanuit [land 2] naar het notariskantoor was gekomen.

4.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, hieronder besproken.

5.Beoordeling

Vervaltermijn
5.1.
Aan de orde is allereerst of de klacht binnen de daarvoor in de wet gestelde vervaltermijn is ingediend.
5.2.
De wettelijke regeling van de vervaltermijn van het klachtrecht in notariële tuchtzaken (vervat in artikel 99 Wna) is met ingang van 1 mei 2016 gewijzigd. De nieuwe regeling is van toepassing op klachten die op of na 1 mei 2016 zijn ingediend en dus ook op de onderhavige klacht, die op 20 november 2017 is ingediend. Per 1 januari 2018 is de desbetreffende bepaling vernummerd.
Ingevolge het - hier van toepassing zijnde - artikel 99 lid 15 Wna (oud) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter van de kamer niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
Klachtonderdeel 1
5.3.
De notaris stelt zich op het standpunt dat de klacht te laat is ingediend. Hiertoe voert hij aan dat klager blijkens zijn eigen stellingen sinds in ieder geval 2014 wist dat hij de aandelen in [X] had overgedragen aan de koper. Voorts wist klager al sinds 2013 dat (een bedrijf van) [B] “op papier” achter de koper van de aandelen in [X] zou zitten. Dit was volgens klager juist onderdeel van de tussen hem en [B] gemaakte afspraken over de overdracht van de aandelen. De gevolgen van het vermeende handelen van de notaris zijn klager ook al sinds (in ieder geval) 2014 bekend, te weten het feit dat de aandelen niet meer in zijn vermogen waren en hij geen koopsom had ontvangen, aldus de notaris.
5.4.
Klager betwist dat de driejaarstermijn is verstreken. Hij voert aan dat hij pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in de eerdere klachtprocedure op 16 december 2016 ermee bekend raakte dat [B] de UBO van koper (en daarmee van [X] ) was en dat de notaris dit ten tijde van het verlijden van de akte ook heeft vastgesteld, maar heeft nagelaten bij klager te verifiëren of dat wel diens bedoeling was. Volgens klager is hem toen pas duidelijk geworden dat de notaris niet alleen onzorgvuldig, maar ook partijdig heeft gehandeld.
5.5.
Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden, waarnaar de notaris in dit kader heeft verwezen, onvoldoende onderbouwing bevatten voor zijn stelling dat klachtonderdeel 1 te laat is ingediend. Immers, geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, en die zijn evenmin gebleken, waaruit volgt dat klager sinds (in ieder geval) 2014 wist of redelijkerwijs kon weten dat [B] de UBO van de koper was.
Zulks kan klager echter niet baten, nu het hof op grond van de stukken van het geding alsmede de mededelingen van klager ter zitting in hoger beroep tot ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel komt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.6.
In de dagvaarding van [naam vennootschap] in de civielrechtelijke procedure tegen onder meer [B] (2.10) staat het volgende vermeld:
“(…)
23. [koper] ; de ready made company (ook wel shelf- of plank-vennootschap genoemd) gevestigd in [plaats 2] . Deze vennootschap is op advies van [B] B.V. door [klager] aangeschaft via de trust van [B] B.V. Aan deze vennootschap heeft [klager] in november 2013 zijn pakket aandelen in [X] Holding B.V. overgedragen. Hij ging ervan uit dat deze vennootschap een ‘offshore company’ (ready made company) zou zijn waar hij via een onbeperkte volmacht de zeggenschap had en als het ware eigenaar was. Dit alles werd door [B] B.V, geadviseerd, opgetuigd, en afgewikkeld.
(…)
46. Wat er vervolgens volgde was een aaneenschakeling van verkeerde, onnodige, ondoorgrondelijke en gewoonweg foute adviezen vanuit [B] B.V. Als voorbeelden worden genoemd:
(…)
t. Voor alle duidelijkheid; de Familie verkeerde in de waan dat vanaf oktober 2013 een offshorebedrijf door [B] was opgetuigd waar [klager] de zeggenschap over had door middel van een volmacht die op kantoor bij [B] lag. Ook verkeerde de Familie in de veronderstelling dat het offshorebedrijf zestig procent aandeelhouder was geworden van [X] Holding B.V. en aldus [klager] zeggenschap (en economisch eigendom) bleef houden over [X] Holding B.V. (…)”
5.7.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar vonnis van 28 februari 2018 (2.10), voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…)
5. De rol van [koper] : vaststaande feiten en stellingen van partijen
(…)
Wat staat vast?
2.51.
Om het advies van [B] uit te voeren moest er een koper gevonden worden voor het pakket aandelen van [klager] , die in zijn plaats de meerderheidsaandeelhouder van [X] zou worden. Dit is een plankvennootschap geworden. Partijen hebben vanaf het begin in die termen met elkaar gesproken. Een plankvennootschap zou niet beschikken over de middelen om de koopsom van € 100.000,- te voldoen. Daarvoor moest een oplossing komen.
(…)
Verder staat vast dat tussen partijen is gesproken over een volmacht die de nieuwe aandeelhouder (de opvolger van [klager] ) zou geven aan [A] . Die volmacht zou het mogelijk moeten maken aan [A] om namens de nieuwe aandeelhouder al diens bevoegdheden in [X] uit te oefenen. De volmacht zou alomvattend moeten zijn. Alleen via die volmacht zou de familie binnen [X] nog een positie kunnen hebben, na de andere stappen die al genomen waren: aanstelling [B] CS als trustee, benoeming van [C] als interim bestuurder, overdracht van het aandelenpakket door [klager] aan een plankvennootschap waarbinnen de familie geen, althans geen rechtstreekse zeggenschap had.
(…)”
5.8.
Het hof is van oordeel dat uit voormelde passage uit de dagvaarding van [naam vennootschap] en de in voormeld vonnis van 28 februari 2018 onder 2.51 opgenomen vaststaande feiten volgt dat het van tevoren, dat wil zeggen vóór de aandelenoverdracht, de opzet van klager is geweest dat de aandelen van klager in [X] zouden worden overgedragen aan een vennootschap waarvan (juist) een ander dan klager de juridisch gerechtigde zou zijn. Klager zou (uitsluitend) zeggenschap houden in deze vennootschap door middel van een door de nieuwe juridisch gerechtigde te verlenen volmacht aan zijn moeder. Hierbij is in aanmerking genomen dat de wetenschap en het handelen van [naam vennootschap] aan [klager] worden toegerekend. Klager heeft – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het in de hiervoor weergegeven constructie voor klager ertoe deed wie de juridisch gerechtigde van de plankvennootschap zou worden. Zoals gezegd, zou klager (uitsluitend) via een (algemene) volmacht van zijn moeder zeggenschap verkrijgen over de plankvennootschap en daarmee over [X] . Ook als de notaris klager wel erop zou hebben gewezen dat [B] de juridisch gerechtigde van de plankvennootschap zou (zijn) (ge)worden, dan is het hof van oordeel dat klager op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij in dat geval zou hebben afgezien van de aandelenoverdracht aan de plankvennootschap. Het hof acht dit klachtonderdeel daarom, anders dan de kamer, ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.9.
Het hof stelt, evenals de kamer, vast dat klager sinds zijn bezoek aan het notariskantoor op 30 september 2013 bekend was met het feit dat de notaris hem op die dag niet heeft ontvangen. De vervaltermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 15 Wna (oud) neemt een aanvang zodra de klager daadwerkelijk bekend is met het verweten handelen of nalaten van de notaris. Niet is vereist dat de klager ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten. Dat klager - zoals hij stelt - pas op 16 december 2016 voor het eerst heeft vernomen dat de notaris op 30 september 2013 wel op kantoor aanwezig was, is daarom voor het bepalen van de aanvang van de vervaltermijn niet relevant. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de vervaltermijn van drie jaren is gaan lopen vanaf 30 september 2013. Nu deze driejaarstermijn ten tijde van de indiening van de klacht op 20 november 2017 was verstreken, is dit klachtonderdeel te laat ingediend.
Het hof is dan ook, evenals de kamer, van oordeel dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.
5.10.
Voor zover klager in hoger beroep bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen, in het bijzonder door het overleggen van correspondentie tussen zijn advocaten en de advocaten van [B] , gaat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij, reeds omdat klager geen feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
5.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Voor zover klager in zijn aanvullend beroepschrift als nieuwe klacht heeft aangevoerd dat hij het verwijtbaar acht dat de notaris geen afschrift van de akte houdende levering van aandelen aan hem en/of diens moeder heeft gezonden, overweegt het hof dat op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang dient te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klager zal daarom in deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de beslissing van de kamer voor wat betreft klachtonderdeel 2;
- vernietigt de beslissing van de kamer voor wat betreft klachtonderdeel 1;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, J.W.M. Tromp en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020 door de rolraadsheer.