ECLI:NL:GHAMS:2020:2368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
23-001792-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling met vernietiging van het vonnis en nieuwe strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Somalië en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor opzetheling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewijsmotivering en strafoplegging kwam. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 15 maart 2018 in Amsterdam een bankpas en een ID-kaart ten name van een medeverdachte had verworven, terwijl hij wist dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor het primair ten laste gelegde feit, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit van opzetheling werd wel bewezen verklaard. Het hof overwoog dat de verdachte bij zijn fouillering de pasjes in zijn bezit had en dat zijn verklaring over de herkomst van deze goederen niet geloofwaardig was. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, wat meegewogen werd in de strafoplegging. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001792-19
datum uitspraak: 25 augustus 2020
TEGENSPRAAK ( gemachtigd raadsman )
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-201717-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee met inhoud en/of een Samsung Galaxy 8 en/of een Omega horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [medeverdachte], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [medeverdachte], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben(kast) en/of het lichaam van voornoemde [medeverdachte] te slaan en/of te stompen en/of
- ( meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben(kast) en/of het lichaam van voornoemde [medeverdachte] te schoppen en/of te trappen;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, een of meerdere goed(eren) te weten een bankpas en/of een Estse ID-kaart ten name van [medeverdachte] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsmotivering en strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak primair ten laste gelegde feit

Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering subsidiair ten laste gelegde feit

De verdachte had bij zijn fouillering op 15 maart 2018 om 07.25 uur een bankpas en een ID-kaart ten name van [medeverdachte] voorhanden. Het hof stelt vast dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn, nu deze [medeverdachte] op 15 maart 2018 omstreeks 05:10 uur, dus nog geen twee uur vóór het aantreffen van de pasjes bij de verdachte, (onder meer) van deze pasjes is beroofd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem subsidiair ten laste gelegd opzetheling, omdat hij een plausibele en controleerbare verklaring heeft afgelegd voor het voorhanden hebben van de goederen. Hij had een jas en een tas geleend van een zekere [naam], van wie de verdachte ook het telefoonnummer aan de politie heeft gegeven. Anders dan de politie heeft vastgelegd, bevonden de pasjes zich niet in een broekzak van de verdachte, maar in de geleende tas, en daar wist de verdachte niets van. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van de goederen. De verdachte had hoogstens redelijkerwijs moeten vermoeden dat de goederen door criminele herkomst zijn verkregen, zodat alleen sprake kan zijn van schuldheling.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van de politie, waarin wordt gerelateerd dat bij de insluitingsfouillering van de verdachte de twee pasjes in (de linkerzijde van) de broekzak van de verdachte zijn aangetroffen. Dit betekent dat de verklaring van de verdachte, dat hij onwetend was van de aanwezigheid van de in zijn bezit zijnde pasjes, omdat die in een geleende tas zouden hebben gezeten, niet wordt gevolgd.
Het op deze wijze beschikken over op andermans naam gestelde passen als een bankpas en een ID-kaart is redengevend voor het bewijs van opzetheling. Nu de verdachte geen deze redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft afgelegd, moet de verdachte geacht worden bij het voorhanden krijgen van deze goederen geweten te hebben dat het door enig misdrijf verkregen goederen betrof.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2018 te Amsterdam goederen, te weten een bankpas en een Estse ID-kaart ten name van [medeverdachte], heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde (te weten het subsidiair ten laste gelegde feit) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het voorarrest en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk helen van een bankpas en een ID-kaart. Dit is een hinderlijk feit, dat nadeel voor de rechthebbende van de pasjes veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 juli 2020 is hij al veelvuldig onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel wordt gerekend. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 augustus 2020.
=========================================================================
[…]