In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van huwelijkse voorwaarden die vóór het huwelijk zijn opgesteld. Appellante, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, stelde dat zij en haar partner in gemeenschap van goederen waren gehuwd, ondanks de huwelijkse voorwaarden die in 1999 waren opgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de huwelijkse voorwaarden van toepassing waren, omdat het huwelijk in 2010 de inwerkingtreding van deze voorwaarden met zich meebracht. Appellante voerde aan dat de huwelijkse voorwaarden niet meer geldig waren, omdat de omstandigheden en de wil van partijen ten tijde van het huwelijk wezenlijk anders waren dan bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden. Het hof oordeelde echter dat de huwelijkse voorwaarden geldig waren en dat er geen bewijs was dat de partijen bij het huwelijk in 2010 de intentie hadden om in gemeenschap van goederen te trouwen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep.