ECLI:NL:GHAMS:2020:2343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
200.266.859/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van zieke werknemer niet rechtsgeldig; toekenning billijke vergoeding en uitbetaling vakantie-uren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een zieke werknemer, [appellant], die 27 jaar in dienst was bij Nissan Motor Parts Center B.V. [appellant] was sinds 26 november 2018 ziek en had zich op 14 maart 2019 niet op zijn werk gemeld, ondanks herhaalde oproepen van zijn werkgever. Nissan had hem op staande voet ontslagen, maar het hof oordeelde dat dit ontslag niet rechtsgeldig was. De redenen voor het ontslag, zoals werkweigering en ongeoorloofd verzuim, konden niet worden geaccepteerd, gezien de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het feit dat de loonstop nog niet was geëffectueerd. Het hof oordeelde dat Nissan onvoldoende terughoudend had gehandeld, gezien de lange diensttijd, de leeftijd van [appellant] en zijn goede functioneren. Het hof heeft de billijke vergoeding vastgesteld op € 44.027,76 bruto, en daarnaast heeft het Nissan veroordeeld tot uitbetaling van 631,50 vakantie-uren en 0,50 TVT uren. De kantonrechter had eerder de billijke vergoeding gematigd tot nihil, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. De proceskosten zijn voor Nissan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.266.859/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7741810 EA VERZ 19-327
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 augustus 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. L. Wimmenhove te Utrecht,
tegen
NISSAN MOTOR PARTS CENTER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.L. van Schouten te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Nissan genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op
2 oktober 2019, onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op 3 juli 2019 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking gedeeltelijk zal vernietigen en Nissan zal veroordelen:
i. i) tot betaling van een billijke vergoeding van € 100.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
ii) tot uitbetaling van 631,50 vakantie-uren en 0,50 TVT uren,
met instandhouding van de beschikking voor het overige en met veroordeling van Nissan (naar het hof begrijpt) in de proceskosten in hoger beroep.
Op 26 november 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlagen van Nissan ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, zakelijk weergeven:
i. i) te verklaren voor recht dat het verweten handelen en/of nalaten van [appellant] een dringende reden vormt voor het op 14 maart 2019 aan hem gegeven ontslag op staande voet en dat dat ontslag daarmee rechtsgeldig is;
ii) [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in beide instanties, althans hem deze te ontzeggen dan wel deze verzoeken te matigen (tot nihil);
iii) [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van wat Nissan uit hoofde van de bestreden beschikking aan [appellant] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente, binnen zeven dagen na betekening van de te wijzen beschikking;
iv) [appellant] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling aan Nissan van het salaris, het vakantiegeld en de dertiende maand over de opzegtermijn van vier maanden, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente,
een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
Van [appellant] is op 7 januari 2020 een verweerschrift in incidenteel appel ontvangen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Bij die gelegenheid hebben de in de kop van deze beschikking genoemde advocaten het woord gevoerd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. [appellant] heeft nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.12 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. In deze zaak gaat het om het volgende.
2.2.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1966, is op 1 september 1991 in dienst getreden bij Nissan. [appellant] was laatstelijk werkzaam in de functie van Maintenance Technician tegen een salaris van € 2.872,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.3.
Op 26 november 2018 heeft [appellant] zich ziek gemeld.
2.4.
Op 8 januari 2019 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [appellant] per 21 januari 2019 drie uur per dag zou kunnen werken. De bedrijfsarts verwachtte niet dat [appellant] al concrete productie kon leveren; het ging meer om arbeidstherapie ter ondersteuning van ritme en structuur. [appellant] heeft vervolgens op 22 januari en 23 januari 2019 op die basis gewerkt. Op 24 januari 2019 heeft [appellant] zich weer volledig ziek gemeld.
2.5.
[appellant] heeft op 24 januari 2019 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd.
2.6.
Op 29 januari 2019 heeft de bedrijfsarts geadviseerd dat [appellant] ondanks de bij hem bestaande forse klachten twee maal drie uur per week kon werken met aangepaste, ondersteunende taken. In deze fase ging het volgens de bedrijfsarts meer om de hervattingsdrempel niet te laten oplopen en om ondersteuning van ritme en structuur dan om een concrete productie.
2.7.
Een brief van 6 februari 2019 van Nissan aan [appellant] luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
U heeft aangegeven het niet eens te zijn met deze beslissing(hof: bedoeld zal zijn de beslissing van de bedrijfsarts van 8 januari 2019)
en een second opinion aangevraagd bij het UWV. Tot op heden heeft u uw werkzaamheden niet meer hervat. Aangezien u door de bedrijfsarts deels arbeidsgeschikt bent geacht betekent dit voor u dat, bij een ongewijzigde medische situatie, de periode vanaf 29 januari als ongeoorloofd verzuim kan worden aangerekend totdat de beslissing van de second opinion van het UWV bekend is en/of u uw werkzaamheden weer gedeeltelijk heeft hervat.
Wij willen u erop attenderen dat wij tijdens een periode van ongeoorloofd verzuim uw salaris mogen stopzetten. Echter zullen we op dit moment niet zo ver gaan.(…)”
2.8.
In het deskundigenoordeel van het UWV van 28 februari 2019 is het advies van de bedrijfsarts van 8 januari 2019 bevestigd en geconcludeerd dat de door [appellant] uitgevoerde re-integratie-inspanningen niet voldoende waren.
2.9.
Een brief van 11 maart 2019 van Nissan aan [appellant] luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
U heeft ons niet geïnformeerd over het deskundigenoordeel en u bent ook niet komen werken. Dit is onacceptabel. U maakt zich schuldig aan werkweigering, bent ongeoorloofd in verzuim en u overtreedt de bedrijfsregels.
Het voorgaande heeft 2 consequenties:
Vanaf 28 februari jl. (uitslag deskundigenoordeel) tot de dag dat u weer komt werken, heeft u geen recht op salaris. Het salaris zullen wij dan ook inhouden en/of verrekenen over de bedoelde periode.(…)”
[appellant] werd in deze brief opgeroepen om op 13 maart 2019 om 10:00 uur op het werk te verschijnen om hierover te spreken en te gaan werken voor twee maal drie uur per week, waarbij op de mogelijk ernstige gevolgen werd gewezen, waaronder een ontslag op staande voet, voor het geval [appellant] aan deze oproep geen gehoor zou geven.
2.10.
[appellant] is op 13 maart 2019 niet op het werk verschenen en hij heeft geen contact opgenomen met Nissan.
2.11.
Bij brief van 13 maart 2019 heeft Nissan [appellant] opgeroepen om op 14 maart 2019 om 10:00 uur op het werk te verschijnen. Nissan heeft verder het volgende geschreven:
“(…)
Dit is echt de laatste kans. U maakt zich inmiddels herhaald schuldig aan werkweigering, bent ongeoorloofd in verzuim en u overtreedt de bedrijfsregels. Verder veronachtzaamt u op en grovelijke wijze de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en voert u redelijke instructies niet uit. Komt u morgen niet, zullen wij u ontslaan op staande voet.
2.12.
[appellant] is op 14 maart 2019 niet op het werk verschenen en hij heeft geen contact met Nissan opgenomen.
2.13.
Bij brief van 14 maart 2019 heeft Nissan [appellant] op staande voet ontslagen. Als dringende redenen zijn aangevoerd: werkweigering, ongeoorloofd verzuim, het overtreden van bedrijfsregels, het op grovelijke wijze veronachtzamen van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en het niet uitvoeren van redelijke instructies.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg verzocht om - samengevat weergegeven - primair:
i. Nissan te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW ad € 100.000,- bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
ii. aan [appellant] toe te kennen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 10 BW ad € 14.675,92 bruto;
iii. aan [appellant] toe te kennen de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW ad € 49.824,- bruto;
iv. een verklaring voor recht dat het op 14 maart 2019 gegeven ontslag op staande voet [appellant] niet te verwijten is en dat er geen sprake is geweest van een dringende reden;
v. aan [appellant] toe te kennen uitbetaling van 631,50 vakantie-uren en 0,50 TVT uren;
vi. Nissan te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
vii. Nissan te veroordelen in de proceskosten,
en subsidiair:
i. Nissan te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 8 BW ad € 49.824,- bruto.
3.2.
Nissan heeft verweer gevoerd en geconcludeerd, kort weergegeven, tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] . Voor het geval zou worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet van 14 maart 2019 niet rechtsgeldig is, heeft Nissan verzocht de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, zonder toekenning van enige vergoeding aan [appellant] en [appellant] te veroordelen tot betaling aan Nissan van de gefixeerde schadevergoeding ad € 13.364,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het volgende geoordeeld. Hoewel [appellant] niet juist heeft gehandeld, had dat niet tot een ontslag op staande voet mogen leiden. [appellant] was ten eerste arbeidsongeschikt en kon volgens de bedrijfsarts en het UWV slechts op arbeidstherapeutische basis gedurende enkele uren per dag werkzaamheden verrichten. Gelet op de aard van de klachten van [appellant] had van Nissan als zorgvuldig handelend werkgever meer terughoudendheid mogen worden verwacht. Ten tweede gaat het om een werknemer die al 27 jaar in dienst is van Nissan en die goed functioneerde. Ten derde is van belang de snelheid waarop de waarschuwingen en het ontslag op staande voet elkaar zijn opgevolgd, waarbij komt dat [appellant] het effect van de loonstop op 13 en 14 maart 2019 nog niet had kunnen ervaren. Aldus is de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Nissan niet rechtsgeldig. Daartegenover staat dat [appellant] niet is ingegaan op de uitnodigingen van Nissan en op geen enkele wijze met Nissan in contact is getreden. Om die reden heeft de kantonrechter de in beginsel aan [appellant] toekomende billijke vergoeding tot nihil gematigd. Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat [appellant] recht heeft op de transitievergoeding. Voor matiging van de transitievergoeding heeft de kantonrechter geen aanleiding gezien. De verzochte bedragen aan transitievergoeding, berekend aan de hand van het brutosalaris vermeerderd met de shifttoeslag, en vergoeding wegens onregelmatige opzegging zijn toegewezen alsook de verzochte wettelijke rente daarover. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Nissan is veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.4.
[appellant] komt in principaal appel met grief I op tegen de matiging tot nihil van de verzochte billijke vergoeding en de motivering die daaraan ten grondslag ligt. Grief II in principaal appel houdt in dat het verzoek om uitbetaling van de vakantie-uren en de TVT uren ten onrechte is afgewezen. In incidenteel appel komt Nissan met acht grieven op tegen de beslissing van de kantonrechter en de gronden waarop deze berust. Nissan heeft (met grief I) allereerst betoogd dat ten onrechte is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De grieven II tot en met VIII houden daarmee verband. Gelet hierop zal het hof allereerst het incidentele appel behandelen.
Ontslag op staande voet
3.5.
Met betrekking tot
grief Iin incidenteel appel overweegt het hof het volgende. Nissan heeft als dringende reden voor het ontslag op staande voet aangevoerd dat [appellant] , ondanks herhaald verzoek van Nissan daartoe, vanaf 29 januari 2019 ongeoorloofd niet op het werk is verschenen om aldaar zijn (aangepaste) werkzaamheden te verrichten. De redenen die Nissan blijkens de brief van 14 maart 2019 aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, zijn alle op dit verwijt terug te voeren.
3.5.1.
Voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet is allereerst van belang dat [appellant] ten tijde van de gebeurtenissen arbeidsongeschikt was vanwege psychische klachten. Tot dat oordeel is de bedrijfsarts op 8 januari en 29 januari 2019 gekomen, welk oordeel is onderschreven door de deskundigen van het UWV op 28 februari 2019. Volgens hen was [appellant] slechts in staat om op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden te verrichten. Dat wil zeggen dat [appellant] niet in staat werd geacht tot het verrichten van productieve arbeid. Blijkens de brief van 6 februari 2019 (zie onder 2.7) heeft Nissan het oordeel van de bedrijfsarts en het UWV aldus begrepen dat [appellant] ‘deels arbeidsgeschikt’ werd geacht. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft Nissan volgehouden dat geen sprake was van werk op arbeidstherapeutische basis, maar dat is gelet op het voorgaande evident onjuist.
3.5.2.
Nissan heeft vervolgens, toen [appellant] ondanks oproepingen om op het werk te verschijnen daartoe niet overging, op 11 maart 2019 met terugwerkende kracht tot 28 februari 2020 een loonstop aangekondigd. In plaats van af te wachten of die loonstop het gewenste effect zou hebben - anders dan Nissan heeft aangevoerd is een dreiging daartoe onvoldoende - , heeft Nissan [appellant] bij brief van 13 maart 2019 opgeroepen om de volgende dag op het werk te verschijnen en toen [appellant] niet verscheen hem op 14 maart 2019 direct ontslag op staande voet verleend. Het hof oordeelt als volgt. Een ontslag op staande voet is een ultimum remedium en hiermee dient door de werkgever niet lichtvaardig te worden omgegaan. De arbeidsongeschiktheid van [appellant] , de aankondigde loonstop die nog niet was geëffectueerd, het lange dienstverband (27 jaar), het goede functioneren en zijn leeftijd (53 jaar) maken dat de door Nissan aan [appellant] gemaakte verwijten niet kwalificeren als daden, eigenschappen of gedragingen die tot gevolg hebben dat van Nissan niet redelijkerwijs kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zodat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
3.5.3.
Dat [appellant] in afwachting van het deskundigenoordeel de door de bedrijfsarts op 29 januari 2019 geadviseerde twee maal per week drie uren per dag onterecht niet heeft gewerkt maakt het voorgaande niet anders. Dat geldt ook voor het feit dat [appellant] het deskundigenoordeel van het UWV na ontvangst daarvan niet direct aan Nissan heeft doen toekomen. [appellant] heeft aangevoerd in de - naar het oordeel van het hof niet onlogische - veronderstelling te zijn geweest dat het UWV het deskundigenoordeel ook aan Nissan zou zenden. Dat Nissan belang heeft bij naleving van de binnen haar organisatie geldende bedrijfsregels is evident. In dit geval zijn de bedrijfsbelangen van Nissan echter niet in het gedrang gekomen want [appellant] was niet inzetbaar op productief werk. Ten slotte is van
herhaaldelijkniet naleven van controlevoorschriften dan wel van
herhaaldelijkniet voldoen aan redelijke instructies door [appellant] geen sprake geweest, zodat de door Nissan aangehaalde jurisprudentie terzake (zie verweerschrift eerste aanleg, randnummer 22) hier toepassing mist. Grief I in incidenteel appel faalt.
Transitievergoeding
3.6.
De grieven II en IIIin incidenteel appel houden in dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen recht heeft op de transitievergoeding, althans dat het handelen van [appellant] aanleiding geeft tot matiging van de transitievergoeding. Het hof volgt Nissan hierin niet. Van het feit dat [appellant] niet aan de oproepingen van Nissan heeft voldaan, kan hem gelet op (de aard van) zijn ziekte slechts een beperkt verwijt worden gemaakt. Verder is, zoals gezegd, van herhaaldelijk niet naleven van controlevoorschriften bij ziekte dan wel van herhaaldelijk niet voldoen aan redelijke instructies geen sprake. Wat de hoogte van de transitievergoeding betreft, dient de shifttoeslag van 9,50% op grond van artikel 3 lid 1, aanhef en onder b, Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding als vaste component bij het bruto maandsalaris te worden opgeteld en dus in de berekening van de transitievergoeding te worden meegenomen. Uit de door [appellant] overgelegde salarisspecificaties (productie 2 bij het verzoekschrift in eerste aanleg) blijkt dat de shifttoeslag in de laatste maanden voor het ontslag aan [appellant] is uitbetaald. Dat Nissan een regeling kent dat de vaste toeslag bij ziekte langer dan één maand niet wordt doorbetaald, maakt dat niet anders. Dat betekent dat de kantonrechter op goede gronden het door [appellant] verzochte bedrag aan transitievergoeding heeft toegewezen. De grieven II en III in incidenteel appel falen eveneens.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
3.7.
Aangezien het ontslag op staande voet als onregelmatig is beoordeeld, heeft [appellant] recht op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Nissan is deze vergoeding op grond van (thans) artikel 7:672 lid 11 BW aan [appellant] verschuldigd. Deze vergoeding dient te worden berekend aan de hand van het loon dat tijdens ziekte aan [appellant] is doorbetaald. Nissan heeft het salaris van [appellant] 100% doorbetaald. Nissan heeft aangevoerd dat [appellant] op grond van artikel 1.9 van de Employee Manual over de opzegtermijn recht heeft op 70% van zijn laatstverdiende bruto maandsalaris in plaats van 100% (zie pagina 12 van het verweerschrift in hoger beroep). Nissan heeft niet toegelicht welke in genoemd artikel onder B genoemde situaties zij hiervoor redengevend acht, om welke reden alleen al aan deze stelling als onvoldoende onderbouwd wordt voorbijgegaan. Daar komt bij dat Nissan op basis van genoemd artikel 1.9 in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid heeft ziekengeld niet aan te vullen, maar van die mogelijkheid bij [appellant] geen gebruik heeft gemaakt. Om dezelfde redenen als hiervoor onder 3.6 genoemd, is er geen reden om tot matiging van het verzochte bedrag over te gaan. Dat [appellant] wellicht in de tussentijd een andere baan had kunnen aanvaarden, zoals Nissan heeft aangevoerd, is niet relevant aangezien deze vergoeding een gefixeerde vergoeding betreft waarvan de hoogte onafhankelijk is van de geleden schade.
Grief IVin incidenteel appel waarmee Nissan de verschuldigdheid en de hoogte van de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging bestrijdt, treft geen doel.
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter op goede gronden de door [appellant] verzochte transitievergoeding, vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de wettelijke rente over deze bedragen heeft toegewezen, het verzoek van Nissan ter zake van de gefixeerde schadevergoeding heeft afgewezen en Nissan heeft veroordeeld in de proceskosten.
De grieven V tot en met VIIin incidenteel appel die daarop betrekking hebben, falen.
3.9.
Ten slotte heeft Nissan met
grief VIIIin incidenteel appel betoogd dat de kantonrechter haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren van haar stellingen. Wat hiervan ook zij, in hoger beroep is het door Nissan herhaalde bewijsaanbod onvoldoende concreet toegelicht, om welke reden dat aanbod wordt gepasseerd.
Billijke vergoeding
3.10.
Zoals genoemd, heeft [appellant] in principaal appel met
grief Ibetoogd dat de kantonrechter ten onrechte de billijke vergoeding heeft gematigd tot nihil. Het hof overweegt op dit punt als volgt. Het onmiddellijk opzeggen van de arbeidsovereenkomst zonder een dringende reden levert ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Nissan op. Dit betekent dat [appellant] recht heeft op een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW. Voor de berekening van de hoogte van toe te kennen billijke vergoeding dient acht te worden geslagen op de door de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) genoemde, en nadien herhaalde, gezichtspunten. Het hof neemt bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding allereerst in ogenschouw dat het handelen van Nissan, zoals gezegd, ernstig verwijtbaar is. Nissan had immers te maken met een zieke werknemer met psychische problematiek en heeft door haar handelwijze [appellant] geen reële kans geboden om alsnog aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. Bovendien heeft Nissan [appellant] ontslagen na een loonstop met terugwerkende kracht, die nog niet was geëffectueerd. Mede gelet op het lange dienstverband, het goede functioneren en de leeftijd van [appellant] is dat onjuist geweest. Nissan heeft zich tegenover [appellant] onnodig hard opgesteld. Daar tegenover staat dat [appellant] in beperkte mate een verwijt kan worden gemaakt. Met het oog op de situatie waarin partijen zich ten tijde van het ontslag op staande voet bevonden en de verwijten die [appellant] Nissan maakt (zie hierna), acht het hof het aannemelijk dat een door Nissan, in plaats van het ontslag op staande voet, ingediend ontbindingsverzoek door de kantonrechter zou zijn ingewilligd. Gezien de proceduretijd in eerste aanleg en de voor [appellant] geldende opzegtermijn van vier maanden, is aannemelijk dat het dienstverband dan ongeveer een jaar later zou zijn beëindigd. Dat betekent dat [appellant] om en nabij een jaarinkomen is misgelopen als gevolg van het ontslag. Daarnaast weegt het hof mee dat [appellant] nog steeds ziek is en vanwege het aan hem gegeven ontslag geen recht heeft op enige uitkering, zoals [appellant] onweersproken door Nissan heeft aangevoerd. [appellant] heeft enig arbeidsperspectief, maar gezien zijn leeftijd en huidige gezondheidstoestand is dat onzeker te noemen. Verder heeft het hof meegewogen de bedragen waarop [appellant] uit hoofde van de transitievergoeding (€ 49.824,- bruto) en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging (€ 14.675,29 bruto) recht heeft. [appellant] heeft nog aangevoerd dat bij Nissan sprake zou zijn geweest van pesterijen en discriminatie hetgeen zou hebben bijgedragen aan de ziekte van [appellant] . Een en ander is echter op basis van de overgelegde stukken niet vast te stellen. De door [appellant] overgelegde verklaring van een oud-collega van [appellant] en het filmfragment van het 25-jarig jubileum van [appellant] (producties 17 en 18 bij beroepschrift) zijn onvoldoende om daarover anders te oordelen. Bovendien heeft Nissan een en ander gemotiveerd betwist. Alle genoemde omstandigheden in acht genomen hebbende, begroot het hof de billijke vergoeding op € 44.027,76 bruto (twaalf maal € 3.668,98, het bruto maandsalaris plus vakantietoeslag, dertiende maand en shifttoeslag). Dat betekent dat grief I in principaal appel slaagt. Nissan zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van de billijke vergoeding van € 44.027,76 bruto. De verzochte wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van betekening van deze beschikking.
Vakantie-uren en TVT uren
3.11.
Grief II in principaal appel houdt in dat het verzoek om uitbetaling van de vakantie-uren en de TVT uren ten onrechte is afgewezen. De kantonrechter heeft dit verzoek van [appellant] ten onrechte niet inhoudelijk behandeld. Uit de eindafrekening van april 2019 van Nissan (productie 16 bij inleidend verzoekschrift) volgt dat [appellant] recht heeft op 631,50 vakantie-uren en 0,50 TVT uren. Op de eindafrekening van juli 2019 van Nissan (productie A3 bij verweerschrift in hoger beroep) staat een saldo van 631,50 vakantie-uren en 1,50 TVT uren. Volgens Nissan bedraagt het werkelijk aantal openstaande vakantie-uren 400,83. Nissan heeft hiertoe verwezen naar een door haar overgelegd overzicht (zie productie 9 bij verweerschrift in eerste aanleg). Het hof is van oordeel dat Nissan met dat overzicht onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat [appellant] slechts recht zou hebben op 400,83 vakantie-uren. Van Nissan had mogen verwacht, gelet op de door haar aan [appellant] verstrekte eindafrekeningen, dat zij dat saldo aan de hand van een deugdelijke berekening had onderbouwd, wat zij heeft nagelaten. Het verzoek van [appellant] Nissan te veroordelen tot uitbetaling van 631,50 vakantie-uren en 0,50 TVT uren zal dan ook worden toegewezen.
Grief IIin principaal appel slaagt daarmee.
3.12.
De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij aan [appellant] geen billijke vergoeding is toegekend en het verzoek om uitbetaling van vakantie-uren en TVT uren is afgewezen. De beschikking zal voor het overige worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zowel in principaal appel als in incidenteel appel zal Nissan worden veroordeeld in de proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het verzoek van [appellant] om een billijke vergoeding en uitbetaling van vakantie-uren en TVT uren is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Nissan tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 44.027,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Nissan tot uitbetaling aan [appellant] van 631,50 vakantie-uren en 0,50 TVT uren;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
veroordeelt Nissan in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, in principaal hoger beroep op € 324,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris en in incidenteel hoger beroep op € 1.074,- aan salaris;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, F.J. Verbeek en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.