In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Haarlem. De verdachte was aangeklaagd voor het negeren van een verkeersbord dat een verbod aangaf, terwijl hij op 27 maart 2017 met zijn auto op de A4 reed. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de kantonrechter, dat op 10 oktober 2018 was uitgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om de verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging, omdat de verdachte niet had verklaard wie de bestuurder was op het moment van de overtreding.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de persoon was die de overtreding had begaan, maar dat dit zijn broer was, die dit ook had bekend. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Ook het subsidiair tenlastegelegde, dat betrekking had op een onbekend gebleven bestuurder, werd niet bewezen geacht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde niet bewezen dat de verdachte enige overtreding had begaan.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in verkeerszaken en de noodzaak voor de aanklager om voldoende bewijs te leveren dat de verdachte daadwerkelijk de overtreding heeft gepleegd. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.