ECLI:NL:GHAMS:2020:228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.257.293/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstoorde arbeidsverhouding en billijke vergoeding bij langdurig dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, hierna aangeduid als [appellante], tegen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) over de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst. [appellante] heeft bijna veertig jaar bij KLM gewerkt en was arbeidsongeschikt sinds december 2017. De werknemer heeft in hoger beroep zestien grieven ingediend tegen de beschikking van de kantonrechter, die de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2019 had ontbonden. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding, transitievergoeding en betaling van vakantiedagen en andere vergoedingen. Het hof oordeelt dat KLM ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door niet oplossingsgericht te zijn en een verstoorde arbeidsverhouding te creëren. Het hof concludeert dat [appellante] recht heeft op een billijke vergoeding, maar dat de hoogte daarvan afhankelijk is van aanvullende gegevens die door partijen moeten worden verstrekt. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de hoogte van de vergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.257.293/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 7176460 \ AO VERZ 18-127
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2020
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Koudstaal te Bloemendaal,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W. van der Boon te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en KLM genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op 2 april 2019, onder aanvoering van zestien grieven en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op
3 januari 2019 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en:
I. voor zover de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in stand blijft, zal bepalen dat deze niet is te wijten aan [appellante] en wel is te wijten aan ernstig verwijtbaar handelen van KLM, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn vanaf de datum van de te wijzen beschikking, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
en KLM zal veroordelen tot (uit)betaling aan [appellante] van:
II. de transitievergoeding gebaseerd op het brutosalaris van [appellante] in 2017 ad € 81.000,- bruto, althans ter hoogte van € 70.452,66 bruto plus de verhoging berekend op basis van het jaarlijkse winstaandeel, te storten op een door [appellante] aan te geven bankrekening, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf de datum van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot de dag van algehele betaling, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
III. 65 verlofdagen, althans het in goede justitie te bepalen aantal verlofdagen, en overige vergoedingen per de dag van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, althans binnen een in goede justitie bepalen termijn, bij gebreke waarvan de verschuldigde betaling wordt verhoogd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf de dag van de verschuldigdheid;
IV. een billijke vergoeding ter hoogte van € 210.177,50 bruto exclusief pensioen, te vermeerderen met een factor 1,5 in verband met geleden immateriële schade vanwege de wanprestatie en/of het onrechtmatig handelen van KLM jegens [appellante] , althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te storten op een door [appellante] aan te geven bankrekening;
V. een bedrag van € 3.729,14 aan vliegtickets, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
VI. een bedrag van € 93.425,40 ter zake van geleden pensioenschade, te storten op een door [appellante] aan te geven bankrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans een deskundige aan te wijzen ter vaststelling van de door [appellante] geleden pensioenschade;
VII. een bedrag van € 11.888,25 (inclusief btw) ter zake van buitengerechtelijke (advocaat)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de te wijzen beschikking, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum,
een en ander met veroordeling van KLM in de proceskosten en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Op 18 juni 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met bijlagen van KLM ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Van [appellante] zijn op 24 oktober 2019 nadere producties ontvangen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
6 november 2019. Bij die gelegenheid hebben voornoemde advocaten namens partijen het woord gevoerd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.34 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Met de grieven 1 tot en met 8 komt [appellante] op tegen een aantal van deze feiten. Voor zover van belang zal het hof hierna daarmee rekening houden. De overige niet in geschil zijnde feiten dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellante] , geboren [in] 1959, is op 1 oktober 1979 in dienst getreden bij KLM. De laatste functie die [appellante] heeft vervuld, is die van Medewerker Protocol op Schiphol. Tot haar ziekmelding op 2 december 2017 heeft [appellante] 80% gewerkt tegen een salaris van € 3.201,65 bruto. Vanaf
1 januari 2018 zou [appellante] gaan 60% gaan werken tegen een salaris van € 2.479,48 bruto per maand.
2.2.
Een Medewerker Protocol biedt individuele opvang en begeleiding aan commercieel en protocollair belangrijke passagiers gedurende het verblijf op de luchthaven.
2.3.
Een e-mail van 11 mei 2017 van [appellante] aan [A] (hierna: [A] ), sinds november 2016 de direct leidinggevende van [appellante] , in kopie aan ‘SPL/P8 Protocol’ luidt, voor zover van belang, als volgt:

De afgelopen jaren heb ik pornosterren, rappers, stoned kindersterren, dronken beroemdheden mogen begeleiden onder de noemer “VIP” KLM Speciale Diensten en Protocol. Volgens mij zijn wij onze doelgroep ver voorbij geschoten en, indien de KLM dit van mij wenst dan, zou ik graag worden opgeleid om deze doelgroep naar behoren en adequaat professioneel te woord te staan en af te handelen.
Dan laat ik onze viervoetige passagiers nog buiten beschouwing.
Ik hoop dat ik ook namens mijn collega’s spreek.”.
2.4.
Mede naar aanleiding van deze e-mail heeft op 29 mei 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] , [A] en [B] (verder: [B] ), manager van het VIP Centre van KLM. Bij brief van 31 mei 2017 heeft [A] dit gesprek aan [appellante] bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende:

Helaas is een deel van de inhoud van uw mail gedeeld met de heer [B] . Dit is in strijd met de binnen de KLM geldende regels en voorschriften.(…)
Ik leg u uit dat ik u verantwoordelijk houd voor deze mail en dat gezien de inhoud van deze mail ik het niet verstandig vind dat u uw collega’s in de cc heeft gezet.
Verder geef ik aan dat de klachten van de heer [B] gaan over uw negatieve houding over het VIP product en uw toonzetting die door sommige van zijn medewerkers als zeer onprettig tot dreigend wordt ervaren.
U herkent zich niet in bovenstaande en vraagt hoe de heer [B] aan deze informatie komt.(…)
Ten tweede bespreek ik ook met u een incident van afgelopen week.
U heeft in mijn bijzijn een nieuwe collega ontmoet. Deze collega werd door u tijdens deze kennismaking er nadrukkelijk op gewezen nooit meer aangenaam te gebruiken bij het voorstellen en hij moest van u vanaf nu Elsevier en NRC handelsblad gaan lezen. Uw toonzetting en kracht van de woorden ‘wil jij nooit meer’ en ‘jij moet vanaf nu’ heeft deze nieuwe collega een onbehagen gevoel gegeven.(…)
U geeft aan dat uw houding naar de nieuwe collega niet juist is geweest en dat u met hem hierover in gesprek zal gaan.
Ik vraag mij of u zich realiseert wat uw houding met anderen doet? Omdat ik dit voorval zo ernstig vind verwacht ik van u een terugkoppeling van dit gesprek.(…)
Ten slotte zie ik naar aanleiding van het eerste gedeelte van ons gesprek weinig zelfreflectie en ik ben er niet zeker van dat het gesprek van 29 mei jl. voor u aanleiding is om uw handelen en gedrag dienovereenkomstig aan te passen.
Ik ga er echter wel van uit dat u in het vervolg geen negatieve uitlatingen dan wel anderszins in strijd met de binnen de KLM geldende regels en voorschriften zult handelen.
Mocht dit anders zijn, dan zal ik genoodzaakt zijn u een waarschuwing te geven.
Hopelijk hoeft het zo ver niet te komen.”.
2.5.
In een gesprek op 6 juni 2017 heeft [A] [appellante] geïnformeerd over een klacht van [B] dat [appellante] op 1 juni 2017 niet op tijd aanwezig was geweest in het VIP Centre en daarmee de afhandeling van de komst van een VIP passagier in gevaar had gebracht in combinatie met de nonchalante houding van [appellante] toen zij daarop werd aangesproken. Bij brief van 12 juni 2017 heeft [appellante] hiervoor een officiële waarschuwing van KLM ontvangen.
2.6.
Op 17 augustus 2017 heeft [appellante] zich wegens medische redenen ziekgemeld. Op 29 augustus 2017 heeft [appellante] , inmiddels hersteld, de bedrijfsarts bezocht. In een zogenoemde ‘terugkoppeling’ van 30 augustus 2017 aan KLM heeft de bedrijfsarts het volgende geschreven:

Mevrouw [appellante] ervaart een schurende arbeidsverhouding die haar gezondheid beïnvloed.
Mijn advies is om hier aandacht voor te hebben en met elkaar in gesprek te gaan over een oplossing.”.
2.7.
Op 14 september 2017 heeft [A] een functioneringsgesprek met [appellante] gevoerd, welk gesprek [A] bij brief van 20 september 2017 aan [appellante] heeft bevestigd. In deze brief staat dat [A] haar ontevredenheid over het functioneren van [appellante] en de samenwerking (met collega’s) heeft geuit, waarop [appellante] heeft gereageerd zich geterroriseerd, gekleineerd en onheus bejegend te voelen. [appellante] heeft laten weten dat zij rust wil en zich wil focussen op het werk. [A] heeft laten weten dat kort na het gesprek wederom een klacht was ontvangen van [B] over het functioneren van [appellante] , welke klacht nog besproken zou worden.
2.8.
In een brief van 1 november 2017 heeft KLM het volgende aan [appellante] geschreven:

Hierbij bevestigen wij dat KLM u vanaf 2 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 non-activiteit verleent.(…)
Mocht u onverhoopt arbeidsongeschikt zijn op de dag waarop uw non-activiteit ingaat, dan wordt de non-activiteit door KLM ingetrokken.”.
2.9.
Bij brief van 5 december 2017 heeft mr. Koudstaal aan KLM laten weten dat [appellante] , die zich daarvoor op 2 december arbeidsongeschikt had gemeld, zich niet kon vinden in de plotseling ontstane kritiek en zij hieronder zowel geestelijk als lichamelijk leed en dat de oorzaak direct leek samen te vallen met de komst van [A] als nieuwe leidinggevende. Voorgesteld werd door middel van mediation de verhoudingen te normaliseren, ook gelet op het dienstverband van [appellante] van bijna veertig jaar.
2.10.
Op 12 december 2017 heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat [appellante] volledig belastbaar was voor haar werk zodra de arbeidsverhouding was hersteld. Partijen werd geadviseerd in gesprek te gaan en te werken aan een oplossing en daarna te starten met re-integratie, eventueel met behulp van mediation.
2.11.
Bij brief van 14 december 2017 heeft mr. Koudstaal onder meer het volgende aan KLM meegedeeld:

Door de bedrijfsarts is geadviseerd dat de KLM en cliënte met elkaar in Mediation gaan.(…)
Kunt U mij uitleggen waarom Uwerzijds geen contact is opgenomen met cliënte naar aanleiding van de eerdere melding van de bedrijfsarts aan U?
Terzijde nog even het volgende. Zojuist werd cliënte via een onbekend nummer telefonisch benaderd door mevrouw [A] . Mevrouw [A] gaf aan dat ze graag wilde praten met cliënte over de derde klacht die tegen cliënte was ingediend volgens haar.
Het is nu niet de bedoeling gedurende de arbeidsongeschiktheid van cliënte op deze wijze haar te benaderen mede gelet op de inhoud van hetgeen ik U nu in eerdere brieven heb meegedeeld.
Tot op heden heb ik nog geen reactie op mijn laatste brief aan U ontvangen.”.
2.12.
Bij e-mail van 21 december 2017 heeft [C] (verder: [C] ), HR manager bij KLM, aan mr. Koudstaal een brief van [A] doen toekomen, waarin de volgende klachten worden benoemd:

Klacht VIP klant van 14 september 2017
Een van onze VIP klanten heeft een klacht over uw handelwijze bij de heer [B] ingediend. De klacht luidt als volgt:
  • De klant kreeg geen contact met u tijdens het verlaten van het vliegtuig en moest vanuit de brug zelf teruglopen omdat u haar naam niet had omgeroepen.
  • U wilde haar tevens niet helpen met haar handbagage.
  • U bent met haar in discussie gegaan, wat zij als bijzonder onprettig heeft ervaren.
Uw reactie hierop is dat u haar wel had omgeroepen maar ook dat u inderdaad met haar in discussie bent gegaan. De heer [B] geeft aan dat u nooit met een VIP in discussie mag gaan. U bent bereid excuses te maken naar de klant maar deze heeft reeds aangegeven niet meer door u afgehandeld te willen worden.(…)
Ik maak mij zorgen over het gebrek aan professionaliteit dat u zowel bij de afhandeling van deze VIP klant als tijdens dit gesprek toont.
Klacht Marketing Manager
De heer [B] heeft tevens een klacht ontvangen van mevrouw [D] , Marketing Manager Premium Services.
  • U heeft haar tijdens een rondleiding die zij gaf in het bijzijn van twee gasten ongepast en onprofessioneel aangesproken.
  • Ook de gasten van mevrouw [D] hebben laten blijken dat ze het een zeer vreemde gang van zaken vonden.
Uw reactie op deze schriftelijke klacht was dat u slechts vriendelijk heeft verzocht om zich via de receptie te melden, voor zij een rondleiding gaat geven. De heer [B] heeft de situatie verder uitgezocht door in gesprek te gaan met de medewerkster VIP center die naast u stond. Deze gaf aan geen deelneemster te zijn geweest aan het gesprek. Deze reactie zou ontwijkend genoemd kunnen worden en zegt ons niet zoveel want bevestigt noch ontkent wat er gebeurd is. Zeker is dat mevrouw [D] zich genoodzaakt heeft gevoeld de moeite te nemen een schriftelijke klacht in te dienen, terwijl wij dit niet eerder van haar ontvangen hebben. U heeft daarmee de schijn tegen u.
Onrechtmatige afwezigheid 29 augustus 2017
Op 29 augustus 2017 had u dienst van 06:30 tot 15:00. U heeft tijdens uw dienst een afspraak met mevrouw [E] , bedrijfsarts gemaakt. Dit gesprek duurde tot 12.30. U bent na dit gesprek zonder voorafgaand overleg en zonder afmelding naar huis gegaan omdat u vond dat u te emotioneel was om nog verder te werken.(…)
De bedrijfsarts zegt dat zij u daar verder ook geen toestemming over gegeven, terwijl u dit wel bij herhaling beweerd heeft.
Ik moet om die reden het volgende vaststellen:
  • U hebt zonder overleg de beslissing genomen naar huis te gaan, terwijl ik en uw collega’s op u rekenden
  • U heeft bij herhaling gelogen over de toedracht(…)
Te laat aanwezig op 26 oktober 2017 bij ontvangen lid Koninklijk Huis
(…)
Ondanks meerdere verzoeken van de chauffeur van de bus om naar het vliegtuig te gaan, met wie u Prinses [X] en haar gevolg zou ophalen, vond u dat u nog wel even kon wachten. Derhalve was u niet op tijd bij de brug. (…)
Wat er volgens ons is fout gegaan is:
  • U heeft een lid van het Koninklijk Huis niet op tijd opgevangen
  • U heeft hier niets over in het wachtrapport gemeld
Het gevolg hiervan was dat het Vip center een excuusbrief aan het Koninklijk Staldepartement heeft moeten sturen. Ongeacht de inhoud van uw reactie, geldt dat u ons in een lastige positie hebt geplaatst nu de heer [B] heeft aangegeven dat hij geen enkele (nieuwe) klacht over u meer accepteert.
Ik wil u hierbij in de gelegenheid stellen op deze situatie te reageren. Ik zie uit naar uw reactie.
Wat wij ook niet besproken hebben (en waar u dan ook nog niet op hebt kunnen reageren tijdens de gesprekken op genoemde data) is het volgende. De genoemde situaties zijn niet eens alle situaties die zich dit jaar hebben voorgedaan. Zo heb ik concrete signalen gekregen dat u zich herhaaldelijk ongepast hebt uitgelaten over groepen mensen waarvan u vindt dat deze niet thuishoren bij KLM. Daarnaast heeft de heer [B] (onze klant) zich beklaagd over uw herhaaldelijke onprofessionele en niet constructieve opstelling en uitlatingen (meer specifiek: de toon en het feit dat u steeds ongenoegen uit en het nergens mee eens bent). De heer [B] heeft uw opstelling meermaals als onprettig, dreigend en agressief ervaren (dat zijn zijn woorden en is niet mijn versie). Als gezegd heeft hij duidelijk gemaakt dat hij geen enkele nieuwe klacht meer van u wil ontvangen en als dat wel gebeurt, u in dat geval niet meer kan handhaven binnen het VIP Center. Dat is een serieuze situatie. Ook hierover wilde ik met u in gesprek. Zodra u uw werk weer hervat, ga ik graag met u in overleg over hoe we de samenwerking constructief en succesvol kunnen voortzetten.”.
2.13.
Op 2 januari 2018 is voor die maand het onbetaald verlof van [appellante] ingegaan.
2.14.
Bij e-mail van 18 januari 2018 heeft [C] aan mr. Koudstaal, voor zover van belang, het volgende bericht:

Uw cliënte lijkt in de veronderstelling te zijn dat zij aansluitend op de periode van onbetaald verlof, nog regulier verlof heeft.(…)
Echter, er is bij ons geen verlofaanvraag bekend.(…)
Op dit moment verwachten wij haar direct na afloop van de periode van onbetaald verlof, terwijl zij meent verlof te hebben?(…)
Ik wil u vragen haar dit bericht door te geven zodat we dit tijdig met elkaar kunnen afstemmen.”.
2.15.
Bij e-mail van 24 januari 2018 heeft [C] het volgende aan mr. Koudstaal geschreven:

Tot mijn verbazing benaderde de bedrijfsarts mij met de mededeling dat uw cliënte had aangegeven het onbetaalde verlof te hebben ingetrokken. De bedrijfsarts gaf daarbij aan dat uw cliënte in dat geval in staat is om met ons in gesprek te gaan en dat dit gesprek ook onmiddellijk zal moeten plaatsvinden.
Van intrekking of een voortijdig einde van het onbetaalde verlof is wat ons betreft echter geen sprake.(…)”.
2.16.
In een e-mail van 30 januari 2018 heeft [C] aan mr. Koudstaal laten weten dat [appellante] volgens de verlofregistratie van de KLM op 4 februari 2018 op het werk werd verwacht. Hierop heeft mr. Koudstaal bij e-mails van 2 en 5 februari 2018 geantwoord dat [appellante] de vakantie in september al had aangevraagd en op 7 februari 2018 zou vertrekken.
2.17.
Bij e-mail van 6 februari 2018 heeft KLM aan mr. Koudstaal meegedeeld dat KLM de situatie niet op de spits wilde drijven en daarom toestemming gaf voor de vakantie. Bij e-mail van 7 februari 2018 heeft mr. Koudstaal KLM laten weten dat [appellante] die dag niet met vakantie was gegaan omdat zij daartoe door de opstelling van KLM niet meer in staat was.
2.18.
In een probleemanalyse van 14 februari 2018 van de bedrijfsarts staat dat om tot herstel van [appellante] te komen de arbeidsverhoudingen moeten worden aangepakt en dat [appellante] medisch gezien in staat is een gesprek te voeren, maar niet met [A] omdat dat haar veel stress geeft.
2.19.
Bij e-mail van 15 februari 2018 heeft KLM [appellante] uitgenodigd voor een gesprek dat op 19 februari 2018 heeft plaatsgevonden met [A] , in aanwezigheid van mr. Koudstaal en de bedrijfsjurist van KLM.
2.20.
Bij brief van 22 februari 2018 heeft KLM aan [appellante] meegedeeld dat conform afspraak mediation zou worden gestart en dat KLM uit coulance bereid was het salaris over de maand januari 2018 te voldoen.
2.21.
In maart en april 2018 hebben er gesprekken met een mediator plaatsgevonden. KLM, vertegenwoordigd door [A] , heeft in het derde gesprek de mediation beëindigd. Op voorstel van KLM is de communicatie verder verlopen via [F] , een hogere leidinggevende.
2.22.
Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over verschillende opties om tot een oplossing te komen, wat niet is gelukt.

3.Beoordeling

3.1.
KLM heeft in eerste aanleg verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellante] op zo kort mogelijke termijn vanwege een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, kosten rechtens.
3.2.
[appellante] heeft verweer gevoerd en zich met betrekking tot het ontbindingsverzoek gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Bij zelfstandig verzoek heeft [appellante] verzocht, samengevat weergegeven, om KLM te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 70.452,66 bruto plus verhoging berekend op basis van het jaarlijkse winstaandeel, een billijke vergoeding ad € 232.743,50 bruto, uitbetaling van 65 vakantiedagen en aanvulling van het pensioengat, een en ander met veroordeling van KLM in de proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op het verzoek van KLM de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 maart 2019 ontbonden, KLM veroordeeld om aan [appellante] te betalen de transitievergoeding van € 70.452,66 (bruto) alsmede 44 dagen en 2,2 uren aan verlofdagen en bepaald dat partijen de eigen proceskosten dragen. De kantonrechter heeft het zelfstandig verzoek van [appellante] afgewezen en de proceskosten daarvan gecompenseerd.
3.4.
Tegen bepaalde onderdelen van deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met de grieven 9 tot en met 16 op. Tegen de uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft [appellante] geen grief gericht. De grieven 9 en 10 houden in dat de weergave van het verzoek, het verweer en het tegenverzoek in de rechtsoverwegingen 3.2, 4.1 e.v. en 4.3 van de bestreden beschikking onjuist dan wel onvolledig is. Nu dit een weergave van de standpunten van partijen betreft en dus niet de inhoudelijke beoordeling van de zaak, behoeven deze grieven geen verdere beoordeling en zullen die bij gebrek aan belang buiten beschouwing worden gelaten.
3.5.
Het hof ziet aanleiding eerst grief 14 te behandelen, welke grief betrekking heeft op de vraag of KLM aan [appellante] al dan niet een billijke vergoeding is verschuldigd vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van KLM. Het hof overweegt als volgt. Vóórdat [appellante] de in r.o. 2.3 genoemde e-mail van 11 mei 2017 verstuurde, hebben zich geen (noemenswaardige) incidenten in het toen bijna 38-jarige dienstverband van [appellante] voorgedaan. Op de zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat zij deze e-mail namens negen collega’s heeft gezonden en dat die collega’s dat daarna desgevraagd aan haar hebben bevestigd. KLM heeft, bij monde van [A] , ter zitting verklaard dat naar aanleiding van de e-mail bij navraag van drie of vier van die collega’s een reactie is gekregen waaruit bleek dat zij zich eveneens zorgen maakten over de veranderende clientèle maar dat zij niet de bewoordingen van [appellante] hadden gekozen. Dat [B] kennis van de e-mail heeft gekregen is ongelukkig te noemen, maar valt [appellante] niet te verwijten, nu zij de e-mail niet zelf aan [B] heeft gestuurd. Wellicht had [appellante] in haar e-mail andere bewoordingen kunnen kiezen, maar vaststaat dat de zorgen van [appellante] breder werden gedragen, om welke reden KLM niet zo zwaar aan deze e-mail had hoeven tillen als zij heeft gedaan. De overige klachten van KLM aan het adres van [appellante] , uitvoerig beschreven in haar brief van 21 december 2017 (zie 2.12), zijn deels niet met nadere stukken onderbouwd en overigens door [appellante] gemotiveerd betwist en rechtvaardigden een dergelijke formele en kritische benadering door KLM evenmin, ook al stond het KLM natuurlijk vrij deze klachten met [appellante] te bespreken. Hierbij is tevens van belang dat de bedrijfsarts eind augustus 2017 al had aangekaart dat [appellante] een ‘schurende arbeidsverhouding’ ervoer en had geadviseerd om met elkaar in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen. [appellante] heeft zich vervolgens op 2 december 2017 ziekgemeld. In plaats van een oplossingsgericht gesprek te houden, bijvoorbeeld met behulp van mediation waarom mr. Koudstaal bij brieven van 5 en 14 december 2017 had gevraagd en wat ook de bedrijfsarts op 12 december 2017 had geadviseerd, is KLM [appellante] kritisch blijven aanspreken op diverse kwesties. Zo heeft KLM [appellante] bij brief van 24 januari 2018 (zie 2.15) onterecht, want in tegenspraak met de geldende regels en haar eigen brief van 1 november 2017 (zie 2.8), verweten zonder medeweten van KLM het onbetaald verlof te hebben ingetrokken. Ook heeft zij onnodig druk gezet door tot een dag voor het geplande vertrek toestemming te weigeren voor de door [appellante] vanaf 7 februari 2018 geboekte vakantie. Verder acht het hof het onbegrijpelijk dat [A] tot april 2018 de contactpersoon van [appellante] bleef, terwijl al enige tijd duidelijk was - zie de brief van 5 december 2017 van mr. Koudstaal (2.9) en het verslag van 14 februari 2018 van de bedrijfsarts (2.18) - dat de verhouding tussen [A] en [appellante] op z’n zachtst uitgedrukt niet optimaal was. Ook weegt het hof mee dat toen uiteindelijk mediation was gestart KLM het traject heeft stopgezet, waarbij valt af te vragen of dit traject waarbij [A] namens KLM aan de gesprekken deelnam überhaupt kans van slagen had. Al met al is het hof van oordeel dat het lange dienstverband van [appellante] en het tot mei 2017 over het algemeen prima functioneren van [appellante] niet de hierboven geschetste, onwelwillende aanpak van KLM rechtvaardigden. In plaats van toe te werken naar een oplossing, heeft KLM onnodig druk gezet op de onderlinge verhouding en daarmee een verstoorde arbeidsverhouding gecreëerd, terwijl [appellante] zich al ziek had gemeld vanwege de arbeidssituatie. Bovendien heeft KLM aldus niet, althans - door de inmiddels verder verstoorde arbeidsverhouding - te laat de adviezen van de bedrijfsarts opgevolgd. Het hof is dan ook van oordeel dat deze handelwijze van KLM als ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:671b lid 8, onder c, BW kan worden gekwalificeerd. Grief 14 treft doel. Dat betekent dat [appellante] aan spraak heeft op een billijke vergoeding.
3.6.
Voor de bepaling van de hoogte van de aan [appellante] toe te wijzen billijke vergoeding dient het hof te beschikken over gegevens met betrekking tot de [appellante] mogelijk toekomende uitkeringen op grond van de Ziektewet en/of de Werkloosheidswet en de hoogte van de bedragen die daarmee zijn gemoeid, mede gelet op de afwijzing van een Ziektewet-uitkering per datum einde dienstverband door het UWV bij brief van 21 augustus 2019, door [appellante] overgelegd als productie A bij productie 67.
3.7.
Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij de grieven 11 en 12, voor zover deze grief betrekking heeft op het winstaandeel in de berekening van de transitievergoeding door KLM, niet langer handhaaft. Deze grieven zullen (in zoverre) als ingetrokken worden beschouwd.
3.8.
Met grief 12 heeft [appellante] verder betoogd dat de transitievergoeding ten onrechte niet is berekend aan de hand van het salaris dat zij over 2017 heeft genoten op basis van een arbeidsduur van 80%. KLM heeft betwist dat het salaris over 2017 bij de berekening van de transitievergoeding als uitgangspunt heeft te gelden. Volgens KLM is op grond van artikel 2 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (hierna: het Besluit) de vanaf 1 januari 2018 overeengekomen arbeidsduur relevant, dus 60%. Bovendien heeft [appellante] deze stelling eerst in hoger beroep ingebracht, aldus KLM.
3.9.
Het hof overweegt als volgt. Het feit dat [appellante] in eerste aanleg de hoogte van het loon dat aan de berekening door KLM van de transitievergoeding ten grondslag ligt niet heeft betwist, betekent niet dat zij in hoger beroep dat punt niet alsnog aan de orde kan stellen bij haar betoog dat KLM de transitievergoeding onjuist heeft berekend. Deze stelling van KLM wordt daarom terzijde geschoven. Ter zitting is naar voren gekomen dat [appellante] in september 2017 een aanvraag heeft ingediend bij KLM om per 1 januari 2018 in aanmerking te komen voor deelname aan de ‘Regeling deeltijd voorafgaand aan pensioen’. Op grond van deze regeling zou [appellante] per 1 januari 2018 60% in plaats van 80% gaan werken en verdienen, terwijl haar pensioenopbouw zou worden voortgezet op basis van de oorspronkelijke arbeidsduur van 80%. KLM is vóór de ziekmelding van [appellante] op 2 december 2017 hiermee akkoord gegaan.
3.10.
Op grond van artikel 2 lid 1 sub a van het Besluit wordt voor de hoogte van de transitievergoeding onder loon verstaan, voor zover in de zaak van belang, het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. De overeengekomen arbeidsduur bedroeg - inmiddels - 24 uur per week (60% van een fulltime dienstverband van 40 uur per week). Aldus is de transitievergoeding juist berekend op een bedrag van € 70.452,66 bruto. De stelling van [appellante] dat zij door haar arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen genieten van het feit dat zij minder is gaan werken maakt dit niet anders. Grief 12 slaagt niet.
3.11.
De grieven 13 en (deels) 16 houden in dat ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van het aantal door KLM opgegeven door [appellante] opgenomen vrije dagen in 2018. Aan de hand van het door KLM aan [appellante] verstrekte overzicht (productie 55 bij beroepschrift) heeft [appellante] toegelicht welke dagen in september 2018 als vrije dag zijn ingeboekt maar niet door haar zijn opgenomen en welke (acht) dagen in de maanden september en oktober, te weten die blijkens het overzicht door de bedrijfsarts zijn geaccordeerd, wel door haar zijn opgenomen. KLM heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd betwist, om welke reden ervan uit wordt gegaan dat [appellante] over 2018 recht heeft op uitbetaling van 54 dagen en 2.2 uren (44 dagen en 2.2 uren plus de desbetreffende tien dagen in september). De grieven 13 en 16 treffen (in zoverre) doel. KLM zal worden veroordeeld tot betaling van deze verlofdagen.
3.12.
Grief 15 heeft betrekking op de afwijzing van de verzochte vergoeding voor de werkelijke advocaatkosten. Volgens [appellante] komen deze kosten gelet op het ernstig verwijtbaar handelen van KLM voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste rechtspraak is een volledige proceskostenvergoeding alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Dat is hier niet aan de orde, om welke reden grief 15 faalt.
3.13.
Met grief 16 komt [appellante] ook op tegen de afwijzing van haar verzoek KLM te veroordelen tot betaling van de vliegtickets van de geannuleerde vakantie. Niet is gebleken dat [appellante] door de geannuleerde vakantie schade heeft geleden. Uit de door [appellante] overgelegde productie 61, een schermafbeelding van een afschrijving, kan dat niet worden geconcludeerd. Met KLM is het hof van oordeel dat [appellante] haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Het verzoek ligt voor afwijzing gereed. Op dit punt faalt grief 16.
3.14.
Zoals omschreven in de rechtsoverweging 3.6 zal KLM in de gelegenheid worden gesteld zich binnen vier weken, uiterlijk op 25 februari 2020, bij akte uit te laten over de daar genoemde kwestie. Vervolgens zal [appellante] zich hierover binnen vier weken, uiterlijk op 24 maart 2020, bij akte kunnen uitlaten.
3.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
stelt KLM in de gelegenheid zich binnen vier weken na heden, uiterlijk op 25 februari 2020, bij akte uit te laten als bedoeld in de rechtsoverweging 3.6;
stelt [appellante] daarna in de gelegenheid zich binnen vier weken, uiterlijk op 24 maart 2020, bij akte uit te laten als bedoeld in de rechtsoverweging 3.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, F.J. Verbeek en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.