ECLI:NL:GHAMS:2020:2272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
23-001882-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed en wederspannigheid met letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1969, was betrokken bij een verkeersongeval op 27 mei 2018 te Hoofddorp, waar hij onder invloed van alcohol met een ongeldig verklaard rijbewijs een auto bestuurde. Na het ongeval verzet hij zich tegen de hulpverlenende politieambtenaren, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij een van hen. De tenlastelegging omvatte onder andere het rijden onder invloed van alcohol, het besturen van een voertuig zonder geldig rijbewijs, en wederspannigheid. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zeven maanden. Tevens is een schadevergoeding van €450,00 toegewezen aan de benadeelde partij, een politieambtenaar die letsel opliep tijdens de aanhouding van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001882-19
datum uitspraak: 16 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 mei 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-220076-18 en 96-256509-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 27 mei 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 655 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 27 mei 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 655 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2. primair
hij op of omstreeks 27 mei 2018 te Hoofddorp, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A4, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 27 mei 2018 te Hoofddorp, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A4, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij op of omstreeks 27 mei 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)r(en), [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland en/of [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten (motor)surveillance, door - met (grote) kracht te rukken en trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die [verbalisant 1] verdachte trachtte te geleiden, - zich los proberen te werken uit de greep van die [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , - bij zijn aanhouding hevig tegen te werken, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten en (in)gescheurde en/of gekneusde (bicep)spier bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft voor wat betreft het onder feit 1 primair tenlastegelegde gerekwireerd tot vrijspraak. De raadsman heeft eveneens bepleit van het onder feit 1 primair tenlastegelegde vrij te spreken. Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De moeder van de verdachte, die zich ook in de auto bevond, verkeerde in zeer zwakke toestand en was door het ongeval onderuit gezakt. De verdachte probeerde zijn moeder te helpen, maar werd tegengehouden door de politieagenten en raakte daardoor in paniek, wat werd verergerd toen de agenten bij hem een nekklem aanlegden. De verdachte heeft zich niet tegen een aanhouding of ander optreden van de politieagenten willen verzetten. Bovendien ontkent de verdachte gewelddadig actief verzet tegen de politieambtenaar, aangezien zijn handelen er enkel op was gericht de nekklem los te krijgen.
Het hof overweegt als volgt.
De verbalisanten kwamen na een melding ter plaatse bij een eenzijdig verkeersongeval langs de snelweg A4 en troffen op de parkeerplaats bij een aldaar gelegen brugrestaurant een zwaar beschadigde auto aan, die tegen een betonblok was aangereden. In die auto troffen zij een vrouw aan op de bijrijdersplaats, die naar later bleek de moeder van de verdachte was. Zij lag onderuit gezakt, was gewond en niet aanspreekbaar. Terwijl de verbalisanten bezig waren de moeder van de verdachte de benodigde hulp te verlenen, kwam de verdachte aanlopen. Hij zei dat hij zijn moeder uit de auto wilde halen, wat op dat moment zeer onwenselijk was. Ondanks de herhaaldelijke aanmaningen van de verbalisanten om de verdachte ervan te weerhouden de hulpverlening te belemmeren, bleef de verdachte proberen bij zijn moeder te komen. De verdachte heeft de bevelen van de verbalisanten daarbij steeds genegeerd. Toen de verbalisanten probeerden de verdachte fysiek tegen te houden, heeft hij getracht zich met geweld los te rukken. Tijdens de daarop volgende worsteling is bij verbalisant [verbalisant 1] het letsel aan zijn bovenarm ontstaan.
Het hof concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen politieambtenaren, die werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Immers, de verdachte heeft de bevelen van de verbalisanten, die zij gaven in het kader van de hulp- en bijstandverlening aan een slachtoffer van een verkeersongeluk, herhaaldelijk genegeerd en zich ook met geweld verzet, toen de verbalisanten hem fysiek van belemmering van hun taakuitoefening wilden weerhouden. Het hof is dan ook van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Anders dan de raadsman heeft bepleit is daartoe niet vereist dat de verbalisanten handelden ter aanhouding van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 27 mei 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 655 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
primair
hij op 27 mei 2018 te Hoofddorp, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A4, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd;
3.
hij op 27 mei 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten (motor)surveillance, door
- met grote kracht te rukken en trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die [verbalisant 1] verdachte trachtte te geleiden,
- zich los proberen te werken uit de greep van die [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ,
- hevig tegen te werken,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een (in)gescheurde en gekneusde (bicep)spier bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Feiten 1 subsidiair en 2 primair
Nu de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft bekend, volstaat het hof met de enkele opsomming van de bewijsmiddelen voor deze feiten.
Een proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 met nummer 270520181649123495 van
27 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 41-43.
Een geschrift, zijnde een uitdraai van een Honac-ademanalyse met testnummer 180527415 van 27 mei 2018, doorgenummerde pagina 45.
Een proces-verbaal ter zake artikel 9 WVW met nummer 270520181649123495
zonder datum, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 55-57
De bekennende verklaring omtrent feiten 1 subsidiair en 2 primair van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2020, inhoudende:
“Het klopt dat ik op 27 mei 2018 in een auto heb gereden met teveel alcohol op. Ik wist ook dat mijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat was al zo sinds 2007.”
Feit 3
5. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1100-2018098670-1 van 27 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 19-21.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de aangever [verbalisant 1] :
Ik was op 27 mei 2018 als politieambtenaar aan het werk en bezig met de uitoefening van mijn bediening. Ik was bezig met de surveillance als bestuurder van een politiemotor. Ik was belast met verkeerstoezicht en handhaving van de openbare orde. Ik kwam ter plaatse op een parkeerterrein langs de Rijksweg A4 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer. Ik zag dat daar een personenauto op een betonblok was gebotst. Ik zag dat op de passagiersplaats van de auto een vrouw lag die niet aanspreekbaar was. Ik had de indruk dat ze zwaar letsel had opgelopen. Ik zei tegen de man die de bestuurder van de ongevalsauto was dat wij zijn moeder zouden gaan helpen. De man zei dat hij de vrouw zelf uit de auto zou halen. Ik sloot het portier. De man stapte naar voren en pakte de portiergreep vast en wilde het portier openen. Ik moest en wilde voorkomen dat de man de kennelijk zwaargewonde vrouw uit de auto zou halen, omdat bij ernstig letsel grote voorzichtigheid moet worden betracht bij het stabiliseren en verplaatsen van verkeersslachtoffers. Ik greep de man en trok hem weg bij het portier. De man verzette zich onmiddellijk en met grote kracht. Er ontstond een worsteling. Ik voelde gelijk dat de man overwicht had in deze worsteling en dat ik kracht tekort kwam om de man onder controle te krijgen. Hij verzette zich heel erg en met zeer grote kracht die mijn krachten te boven ging. Gelukkig kreeg ik tijdens de worsteling hulp van omstanders. Mijn collega [verbalisant 2] kwam mij vervolgens te hulp. Zelfs met meerdere mensen en met hulp van mijn collega was de man niet onder controle te krijgen. Wij vielen tijdens de worsteling op de grond. Uiteindelijk zijn wij achter de auto op de grond terechtgekomen en kregen wij met veel moeite de man onder controle. Nadat de man onder controle was voelde ik dat ik erge pijn in mijn linkerarm had. Ik kon mijn arm nauwelijks meer bewegen en was niet meer in staat om mijn motor te besturen. Het letsel is ontstaan ten gevolge van de worsteling en het verzet van de man. Voor die tijd had ik geen last van mijn arm. In het ziekenhuis, het Spaarne Gasthuis te Hoofddorp constateerde de arts dat ik een gescheurde spier in mijn linker bovenarm (biceps spier) had opgelopen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2018098622-8 van 28 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 24-26.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 27 mei 2018 was ik belast met de algehele surveillance op de motor. Ik was bij het [naam 2], waar een aanrijding had plaatsgevonden. Ik zag de verdachte die de auto had bestuurd, [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats], naar het verongelukte voertuig lopen. Ik zag dat mijn collega [verbalisant 1] daarna om de nek van de verdachte hing en dat hij hem niet direct onder controle kreeg. Ik zag dat [verbalisant 1] geen controle kreeg en worstelde om de verdachte onder controle te krijgen. Ik hoorde de verdachte schreeuwen dat hij geen hulp wilde voor zijn moeder en ik hoorde hem met scheldwoorden mijn collega en de ambulancebroeders beledigen. Ik zag dat dat er drie mannen probeerden mijn collega te helpen om de verdachte onder controle te krijgen. Dit had echter geen resultaat en de verdachte probeerde bij het slachtoffer in het voertuig te komen. Ik heb de verdachte bij zijn hoofd gepakt en naar de grond getrokken. Ik voelde aan alle bewegingen dat de verdachte zich verzette. Wij kregen door het verzet van de verdachte hem niet zodanig onder controle dat we hem in de transportboeien konden plaatsen. Dit terwijl de vrouw in het voertuig hulpbehoevend was en op deze manier niet de medische [hulp] kon krijgen die nodig was.
7. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van arts [naam 1] , gedateerd 29 mei 2018, doorlopende pagina 35.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven.
Medische informatie betreffende [verbalisant 1] , onderzocht op 27 mei 2018. Omschrijving van het letsel: kneuzing/spierscheur biceps L. Geschatte duur van de genezing 3 tot 6 weken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder
1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de verdachte - naar het hof begrijpt voor het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde – een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om de verdachte een taakstraf op te leggen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de verdachte recent een behandeling heeft gevolgd in een afkickkliniek in Zuid-Afrika en in Nederland een nazorgtraject volgt, waardoor zijn alcoholmisbruik is gestopt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in één dag schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Eerst heeft hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht door met een flinke hoeveelheid alcohol op een personenauto te besturen. Daarbij reed hij met een al lange tijd ongeldig verklaard rijbewijs. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte niet verzekerd was ,als hij een ongeval zou veroorzaken. Door ondanks zijn ongeldige rijbewijs en alcoholgebruik te rijden heeft de verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor de beslissingen van bevoegde instanties en voor zijn medeweggebruikers. Het verkeersongeval dat de verdachte heeft veroorzaakt laat bij uitstek zien welke nare gevolgen dergelijke gedragingen kunnen hebben. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid tegen de politieagenten die zijn moeder, die gewond in de auto zat, na het ongeval hebben willen helpen, waardoor een agent gewond is geraakt. Dergelijk gedrag hindert de politie in de hulpverlening en tast het gezag aan. De voorgaande gedragingen kunnen gezien hun ernst niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
In de persoonlijke omstandigheden ziet het hof voorts geen aanleiding om anders te bepalen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2020 is hij eerder meermalen onherroepelijk voor het rijden onder invloed en het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs veroordeeld. De daarvoor opgelegde straffen hebben de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw met alcohol op en zonder geldig rijbewijs de weg op te gaan. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij met zijn alcoholgebruik is gestopt, maar naar het oordeel van het hof is dit, gezien de recentheid van de behandeling, onvoldoende om er vanuit te gaan dat de verdachte niet meer in de fout gaat. Voorts doet de door de verdediging verzochte taakstraf geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zoals het grote gevaar dat de verdachte heeft veroorzaakt en de onacceptabele wijze waarop hij de verbalisanten heeft behandeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 8 weken passend en geboden. Van de gevangenisstraf zullen 4 weken voorwaardelijk worden opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals soortgelijke feiten te begaan.
Voorts zal het hof de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor duur van 7 maanden opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is ter terechtzitting door de verdediging niet gemotiveerd betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 februari 2018 (onder parketnummer 96-256509-15) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[verbalisant 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 mei 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 februari 2018, parketnummer 96-256509-15, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2020.
mr. J. Piena en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]