ECLI:NL:GHAMS:2020:2271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
23-002611-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en bedreiging met een hond tijdens een ruzie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een benadeelde door zijn hond los te laten tijdens een ruzie, alsook bedreigingen aan het adres van de benadeelde en politieambtenaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juli 2016 in Amsterdam zijn hond, die zich agressief gedroeg, heeft losgelaten, waardoor de hond de benadeelde heeft gebeten. De verdachte heeft ook bedreigende uitspraken gedaan richting de benadeelde en politieambtenaren. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de mishandeling en bedreiging bewezen verklaard. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf en taakstraf opgelegd, maar het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de eerder opgelegde ISD-maatregel. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 788,69 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002611-18
datum uitspraak: 16 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702348-16 en 13-095504-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten vijf (5) bijtwonden (door hond), heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] met dat opzet eenmaal of meermalen met een voertuig (scootmobiel) op/tegen/over voornoemde [benadeelde] te rijden en/of zijn hond voornoemde [benadeelde] in zijn been te laten bijten;
subsidiairhij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen met een voertuig (scootmobiel) op/tegen/over voornoemde [benadeelde] te rijden en/of zijn hond in voornoemde [benadeelde] zijn been te laten bijten;
meer subsidiairhij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [benadeelde] eenmaal of meermalen met een voertuig (scootmobiel) op/tegen/over voornoemde [benadeelde] heeft gereden en/of zijn (aanvankelijk aangelijnde) hond heeft losgelaten, althans de lijn waar die hond aan vast zat heeft losgelaten of losgemaakt, en/of die hond in het been van voornoemde [benadeelde] heeft laten bijten;
2.
hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood" en/of "ik ga je vermoorden" en/of "Als ik je sla dan doe ik het goed, ik ga je serveren", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] - dreigend de woorden toegevoegd: "Wacht jij maar Pang Pang Pang" en/of -(vervolgens) (daarbij) door een of meer feitelijkheden bedreigd, immer heeft hij verdachte, een schietbeweging met zijn hand gemaakt in de richting van voornoemde [verbalisant 1], althans (telkens) woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent werkzaam bij politie Eenheid Amsterdam), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in het openbaar en/of diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Je bent een hoerenkind", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5.
hij op of omstreeks 13 mei 2017 te Amsterdam, althans in Nederland opzettelijk een ambtena(a)r(en), [verbalisant 2], hoofdagent van politie en/of [verbalisant 3], surveillant van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, (meermalen) mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: hoerenkindje en/of hoerenkind en/of je bent door een neger geneukt, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en tot een andere beslissing omtrent de strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt omtrent de vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde als volgt.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte tegen hem de woorden “ik maak je dood” en “ik ga je vermoorden” heeft gebruikt. De verklaring dat de verdachte deze of vergelijkbare bewoordingen heeft gebruikt wordt echter niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat de verdachte wel de woorden “ik ga je serveren” heeft gebruikt. Ervan uitgaande dat de verdachte dit inderdaad heeft gezegd, is het hof niet gebleken welke betekenis en strekking deze woorden hadden. Het was ongetwijfeld niet vriendelijk bedoeld, maar uit deze bewoordingen volgt niet zonder meer een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven of met een zware mishandeling. Gegeven het feit dat in de aangifte niets over deze woorden is verklaard en de verdachte het gebruik hiervan ontkent, valt het bedreigende karakter van deze woorden ook niet uit de context af te leiden. De verdachte moet dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De verdachte had namelijk geen opzet op het aanrijden van [benadeelde]. Daarnaast ontbreek bewijs dat de hond van de verdachte [benadeelde] heeft gebeten en indien dat wel zo is, dan had de verdachte daar geen opzet op.
Het hof overweegt als volgt.
Niet bewezen kan worden dat de verdachte het slachtoffer met opzet heeft aangereden met zijn scootmobiel, nu de verklaring van de aangever daaromtrent niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
De aangever heeft verklaard dat de hond van de verdachte hem in totaal vijf keer in zijn been heeft gegrepen. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat de hond heeft gebeten, maar wel dat de aangever plekken op zijn been had die op plekken van tanden leken en aan zijn been bloedde. Ook de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de aangever een wond op zijn been had en op dat been een ‘druppel bloed’ zat. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 4 juli 2018 verklaard dat hij niet heeft gezien dat zijn hond de aangever heeft gebeten, maar wel dat de foto op pagina 11 van het dossier, zijnde een foto van het been van de aangever waarop een wond te zien is, ‘100% zeker de beet is’. Op basis van de twee getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf wordt de verklaring van de aangever in voldoende mate ondersteund en is naar het oordeel van het hof bewezen dat de hond van de verdachte de aangever heeft gebeten.
Omtrent het opzet van de verdachte overweegt het hof als volgt. De aangever heeft verklaard dat de hond met een lijn aan de scootmobiel van de verdachte vast zat. Zodra de ruzie was begonnen, was de hond steeds op de aangever gefocust en in zijn richting aan het blaffen en grommen. De hond was daarbij zeer opgewonden en aan de lijn aan het trekken. Ondertussen keek de hond de hele tijd naar de aangever. Vervolgens maakte de verdachte de hond los van zijn scootmobiel, waarna de beet plaatsvond. Door de hond ondanks zijn duidelijk agressieve houding richting de aangever los te laten, terwijl reeds sprake was van een flink uit de hand lopende ruzie tussen de verdachte en de aangever, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn hond de aangever zou bijten, waardoor deze pijn en/of letsel zou hebben. De verdachte had aldus voorwaardelijk opzet op de mishandeling van aangever. Het verweer wordt in zoverre verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 24 juli 2016 te Amsterdam opzettelijk [benadeelde] heeft mishandeld, doordat hij zijn (aanvankelijk aangelijnde) hond heeft losgelaten en die hond in het been van voornoemde [benadeelde] heeft laten bijten;
3.
hij op 10 november 2016 te Amsterdam, [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1]
- dreigend de woorden toegevoegd: "Wacht jij maar Pang Pang Pang" en
- haar vervolgens daarbij door een feitelijkheid bedreigd, immers heeft hij, verdachte, een schietbeweging met zijn hand gemaakt in de richting van voornoemde [verbalisant 1];
4.
hij op 10 november 2016 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent werkzaam bij politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in het openbaar en diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Je bent een hoerenkind";
5.
hij op 13 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 2], hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, meermalen mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “hoerenkindje” en “hoerenkind”.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 en 5 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Artikel 9a wetboek van strafrecht

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg voor het onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, aangezien aan de verdachte vrij recent een ISD-maatregel is opgelegd.
De raadsman heeft eveneens verzocht dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, omdat hem een ISD-maatregel is opgelegd.
Het hof heeft het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van [benadeelde] door zijn hond die agressief gedrag toonde in de richting van [benadeelde] opzettelijk los te laten en [benadeelde] te laten bijten. Het bijtincident vond plaats tijdens een conflict, dat was ontstaan doordat [benadeelde] de verdachte in de weg zou hebben gestaan toen deze op zijn scootmobiel kwam aanrijden in het Vondelpark. De verdachte heeft daarop buitenproportioneel gereageerd. Als gevolg van het bijtincident heeft het slachtoffer materiële schade opgelopen en is het slachtoffer niet alleen bang geworden voor honden maar ook om in het Vondelpark te verkeren. Voorts heeft de verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan de belediging van een politieambtenaar en een van hen ook verbaal en met een handgebaar bedreigd. De verdachte heeft daarmee het gezag van deze politieambtenaren ondermijnd en hen in hun eer en goede naam aangetast. Bovendien was de bedreiging voor de desbetreffende politieambtenaar beangstigend. Het hof rekent de verdachte deze gedragingen aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2020 is hij eerder voor een bedreiging onherroepelijk veroordeeld. Gezien de ernst van de feiten en de recidive acht het hof de bij vonnis opgelegde straffen in beginsel passend. In de omstandigheid dat de verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2019 een ISD-maatregel van 2 jaren is opgelegd ziet het hof, mede in het licht van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, echter aanleiding om van die straf af te wijken. Een ISD-maatregel is immers bedoeld om te bewerkstelligen dat de verdachte zijn leven over een andere boeg zal gooien. Het hof acht het onwenselijk dat de verdachte na het volbrengen van die maatregel opnieuw met een strafrechtelijke sanctie wordt geconfronteerd. Met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt het hof daarom dat aan hem geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.186,19, waarvan € 286,19 aan materiële schadevergoeding en
€ 1900,00 aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 988,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de beslissing van de rechtbank omtrent de vordering wordt bekrachtigd, met uitzondering van de hoogte van de medische kosten. De vergoeding voor de medische kosten moet gematigd worden met € 200,00, nu dat deel van de vordering niet is onderbouwd.
De raadsman van de verdachte heeft eveneens verzocht de vordering omtrent de medische kosten te matigen. Daarnaast zijn de kosten van de reparatie van de fiets van het slachtoffer onvoldoende onderbouwd en dient de vordering van de immateriële schade gematigd te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Omtrent de materiële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Het eigen risico als gevolg van medische kosten is tot een bedrag van € 8,33 voldoende onderbouwd. De vordering tot het vergoeden van het eigen risico van € 200,00 is echter onvoldoende onderbouwd, nu enig bewijsstuk daarvoor ontbreekt. De vordering voor de medische kosten zal dan ook tot een bedrag van € 8,33 worden toegewezen. De parkeer- en reiskosten zijn niet betwist en komen voor toewijzing in aanmerking. De reparatie van de fiets komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet vastgesteld kan worden dat de schade van de fiets een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen.
Omtrent de immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade die de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit heeft opgelopen. Het is voldoende aannemelijk geworden dat een dergelijk strafbaar feit psychische gevolgen heeft voor de benadeelde partij. Het hof acht een immateriële schadevergoeding van € 750,00 in een dergelijk geval billijk.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 788,69 zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2016 (onder parketnummer 13-095504-15) opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 20 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden afgewezen.
Nu de verdachte bij vonnis van 24 december 2019 door de rechtbank Amsterdam een ISD-maatregel is opgelegd en het hof het onwenselijk acht dat de verdachte na het volbrengen van die maatregel opnieuw met een strafrechtelijke sanctie wordt geconfronteerd, zijn naar het oordeel van het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 788,69 (zevenhonderdachtentachtig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 38,69 (achtendertig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 788,69 (zevenhonderdachtentachtig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 38,69 (achtendertig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
24 juli 2016.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 29 juli 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2016, parketnummer 13-095504-15, voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 20 uren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 juli 2020.
mr. J. Piena en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]