ECLI:NL:GHAMS:2020:2269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
23-000055-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne in vereniging met anderen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1988 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 1.906,5 gram cocaïne op 10 september 2017 te Schiphol. De verdachte stelde dat zij niet op de hoogte was van de cocaïne in haar koffer, maar het hof oordeelde dat deze stelling niet aannemelijk was. De verdachte had haar koffer zelf ingepakt en was afwezig tijdens de controle in Suriname, waar de koffer opnieuw werd geseald. Het hof concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne en dat zij deze opzettelijk Nederland binnenbracht, mede in vereniging met een medeverdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000055-18
datum uitspraak: 16 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-176331-17 en 99-000381-48 (VI) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres],
thans uit andere hoofde gedetineerd in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle te Zwolle.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.906,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof overweegt daarnaast dat de verdachte in het proces van gendertransitie verkeert. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte gezegd aangesproken te willen worden als vrouw. In het navolgende wordt de verdachte daarom aangeduid met ‘zij’ met uitzondering van de bewezenverklaring, omdat de gendertransitie nog niet formeel is afgerond.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat zij niet wist dat er cocaïne in haar koffer zat. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte haar koffer voor vertrek zelf heeft ingepakt en dat de aangetroffen vis en sojabrokken met de verdovende middelen er toen nog niet in zaten. Tijdens controle door de douane in Suriname is de koffer in haar bijzijn geopend, maar moest zij ook een urinetest doen op het toilet. Toen de verdachte daarvan terug kwam, was haar koffer dicht en op slot. Vervolgens is de koffer in Suriname opnieuw geseald met plastic. In Nederland is de koffer van de verdachte buiten aanwezigheid van de verdachte wederom gecontroleerd door de douane en is cocaïne aangetroffen. Het kan daarom niet anders dan dat de cocaïne tijdens de afwezigheid van de verdachte bij de controle in Suriname in de koffer is gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert geacht wordt met de inhoud daarvan bekend te zijn. In de koffer van de verdachte is bijna twee kilo cocaïne aangetroffen. Dat de verdachte niet van de verdovende middelen in haar koffer heeft geweten, is niet aannemelijk geworden. Haar suggestie dat de cocaïne door douaneambtenaren in Suriname in haar koffer is gestopt, vindt geen enkele steun in het dossier en is evenmin anderszins aannemelijk geworden. Voor zover de verdachte heeft gesteld dat sprake was van verregaande onzorgvuldigheid bij de douaneambtenaren op Schiphol, omdat dezen de koffer buiten aanwezigheid van de verdachte, te weten in de ruimte van de bagageafhandeling, hebben geopend zonder deze eerst te wegen, leidt het hof niet tot een ander oordeel. Immers, uit de stukken in het dossier blijkt afdoende dat deze gang van zaken geenszins in strijd met voorschriften of anderszins onregelmatig was.
Het hof concludeert dan ook dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne in haar koffer en dat zij de cocaïne aldus opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte de cocaïne in elk geval tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft ingevoerd, gelet op de vele onderlinge belcontacten (tenminste 92 gesprekken in de periode van 31 juli 2017 tot en met 10 september 2017). In één van de whatsapp-berichten van de verdachte, die daarvoor het profiel ‘[naam]’ gebruikte, aan [medeverdachte] schrijft zij: “Ik doe echt geen zaak meer met jullie na dit”, terwijl van een legale zakelijke relatie niet is gebleken. Bovendien is de verdachte door deze [medeverdachte] van Schiphol opgehaald. Tenslotte heeft [medeverdachte], die als getuige door de raadsheer-commissaris is gehoord, verklaard dat zowel hij als de verdachte wisten van de verdovende middelen in de bagage van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 september 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1.906,5 gram cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling onder het parketnummer 99-000381-48 toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd en heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt herroepen.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van bijna twee kilogram cocaïne. Gezien de hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze cocaïne was bedoeld voor verdere verkoop en verspreiding daarvan in Nederland. Harddrugs als cocaïne leveren een ernstig gevaar voor de volksgezondheid op en de handel ervan gaat dikwijls gepaard met verschillende vormen van (soms zware) criminaliteit. Het hof rekent de verdachte aan dat zij hier een bijdrage aan heeft willen leveren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2020 is zij bovendien vier keer eerder voor de in- of uitvoer van verdovende middelen onherroepelijk veroordeeld. De aanzienlijke gevangenisstraffen die zij daarvoor opgelegd heeft gekregen, hebben haar er klaarblijkelijk niet van weerhouden nogmaals een soortgelijk feit te begaan. Gezien de ernst van het feit en de recidive acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en ziet het hof, in tegenstelling tot de raadsman, geen reden om de gevangenisstraf te verminderen tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Het hof heeft acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van de termijn met ruim zes maanden. Het hof zal met deze termijnoverschrijding in de strafbepaling echter geen rekening houden, nu de totale behandeling van de eerste en tweede aanleg de termijn van 40 maanden niet is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Omtrent de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling overweegt het hof dat de verdediging ter terechtzitting een beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2019 heeft overgelegd, inhoudende dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling met nummer 99-000381-48 wordt herroepen. Die beslissing is ook terug te vinden op de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte. Nu de vordering reeds is toegewezen, zal het hof de advocaat-generaal niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de advocaat-generaal in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2020.
mr. J. Piena en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]