ECLI:NL:GHAMS:2020:2266
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad over beperkte periode in een echtscheidingszaak met betrekking tot alimentatie en kinderalimentatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De man, verzoeker, heeft op 13 mei 2020 verzocht om schorsing van de beschikking van 12 februari 2020, waarin onder andere alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De vrouw, verweerster, heeft hiertegen verweer gevoerd. Het huwelijk van partijen is op 19 mei 2020 ontbonden en zij zijn ouders van twee kinderen. De man verzoekt de werking van de beschikking te schorsen, omdat hij meent dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan tot een bepaalde datum en dat de vrouw geen belang heeft bij de executie van de beschikking. De vrouw betwist dit en stelt dat de man niet heeft onderbouwd dat hij in financiële problemen verkeert.
Het hof overweegt dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, het uitgangspunt is dat de veroordeling uitvoerbaar dient te zijn, tenzij er omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Het hof concludeert dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er gronden zijn voor schorsing van de beschikking. De financiële situatie van partijen is onduidelijk en de man heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd. Het hof wijst het verzoek van de man tot schorsing af en compenseert de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten draagt.