ECLI:NL:GHAMS:2020:2233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
23-003977-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en bedreiging, bewezenverklaring van beschadiging van eigendom

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling, bedreiging en vernieling van een auto. De tenlastelegging omvatte drie feiten die zich op 17 januari 2018 in Amsterdam zouden hebben afgespeeld. De aangever en een getuige deden verklaringen die echter niet met voldoende zekerheid konden worden vastgesteld door het hof. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en de getuige te veel uiteenliepen en dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling en bedreiging. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van deze twee beschuldigingen.

Wel achtte het hof bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de auto van de aangever had beschadigd. Het hof overwoog dat de verdachte geen respect had voor het eigendomsrecht van de aangever en dat hij schade en overlast had veroorzaakt. De verdachte had geen eerdere veroordelingen, wat in zijn voordeel werd meegewogen. Het hof legde een geldboete op van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.452,00 voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de zorgvuldigheid die vereist is bij het vaststellen van schuld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003977-18
datum uitspraak: 11 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-013527-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door met een sleutelbos, in elk geval met een puntig en/of scherp voorwerp tegen het gezicht, in elk geval in de richting van die [benadeelde] te gooien;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jou doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de stukken in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevatten om de mishandeling en de bedreiging van aangever [benadeelde], en de vernieling van de auto van aangever [benadeelde] bewezen te verklaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de stukken in het dossier niet genoeg overtuigend bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van feiten 1 en 2 te komen, nu de verklaringen van de aangever [benadeelde] en getuige [getuige] te zeer uiteenlopen. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
De aangever [benadeelde] en de getuige [getuige] hebben op verschillende momenten verklaringen afgelegd. Daarbij valt op dat zowel [benadeelde] als [getuige]
directna het incident tegenover de politie met geen woord reppen over het gooien van een sleutelbos of over geuite bedreigingen. Deze facetten komen voor het eerst aan bod in hun op het politiebureau afgelegde verklaring. Voorts wijkt de inhoud van deze laatste verklaringen op cruciale punten af van de later tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen over de gebeurtenissen, niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van hun eigen verklaringen. Het hof kan derhalve op basis van deze verklaringen niet met een voor bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling en bedreiging van aangever [benadeelde], zodat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op 17 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, bij niet verrichten te vervangen door 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van de auto van de aangever. Hij heeft daarmee te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. De verdachte heeft bovendien schade en overlast veroorzaakt en de aangever financieel gedupeerd. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich niet beter heeft kunnen beheersen.
Het hof houdt rekening met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juli 2020 niet eerder is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.852,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.552,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Uit de stukken zoals door de benadeelde partij aan het verzoek tot schadevergoeding toegevoegd, blijkt genoegzaam welke kosten gemaakt zouden moeten worden om de door de verdachte veroorzaakte schade te herstellen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het de gevorderde immateriële schade betreft.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.452,00 (duizend vierhonderdtweeënvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.452,00 (duizend vierhonderdtweeënvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 augustus 2020.
=========================================================================
[…]