ECLI:NL:GHAMS:2020:2217

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
23-000059-18.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor mishandeling met betrekking tot nichtjes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling van haar nichtjes op 17 juli 2017, maar werd wel veroordeeld voor mishandeling van een nichtje op 15 oktober 2017. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de mishandeling op 17 juli 2017, omdat niet kon worden vastgesteld wie de geweldshandelingen was begonnen en wat de aard daarvan was. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit argument. In de zaak van 15 oktober 2017 oordeelde het hof dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan mishandeling, omdat zij de aangeefster had geslagen en geschopt. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 18 uren en 9 dagen hechtenis, met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €400,00 moest betalen voor immateriële schade. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000059-18
datum uitspraak: 7 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 december 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-196317-17 en 13-205669-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 13-196317-17zij op of omstreeks 17 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] en/of [slachtoffer] heeft mishandeld door die [benadeelde] en/of [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen en/of aan de haren te trekken;
zaak met parketnummer 13-205669-17 (gevoegd)zij op of omstreeks 15 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] bij de haren te pakken en/of te slaan en/of te schopppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak in de zaak met parketnummer 13-196317-17

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 13-196317-17 ten laste gelegde, aangezien daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Subsidiair is namens de verdachte een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is aangevoerd dat niet de verdachte maar de aangeefsters zijn begonnen met de aanval, waartegen de verdachte zich rechtens heeft verweerd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld – kort
gezegd – dat er onvoldoende objectief en eenduidig bewijs is voor het in de zaak met parketnummer
13-196317-17 ten laste gelegde, zodat de verdachte van dit feit behoort te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
De lezingen met betrekking tot de toedracht van het incident op 17 juli 2017 van enerzijds de verdachte en haar dochter en anderzijds [benadeelde] en [slachtoffer] verschillen op wezenlijke onderdelen.
Het hof kan op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wat zich exact heeft afgespeeld op 17 juli 2017. Meer in het bijzonder is niet komen vast te staan wie is begonnen met de geweldshandelingen en wat de aard daarvan was, hetgeen voor een beoordeling van de eventuele wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte – en daarmee beantwoording van de vraag of al dan niet sprake was van mishandeling zoals ten laste gelegd – essentieel is. De verdachte zal daarom van het haar in de zaak met parketnummer 13-196317-17 ten laste gelegde, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, worden vrijgesproken.
Overweging naar aanleiding van een gevoerd verweer in de zaak met parketnummer 13-205669-17
Ter terechtzitting in hoger beroep is in de zaak met parketnummer 13-205669-17 namens de verdachte bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat zij derhalve van de ten laste gelegde mishandeling behoort te worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar in de auto zat, maar deze heeft verlaten omdat zij zich bedreigd voelde door de geuite woorden van de aangeefster en dat de verdachte vervolgens bij haar keel en ketting werd gegrepen. Als reactie op deze aanval heeft de verdachte zichzelf rechtens verdedigd.
Meer subsidiair heeft de verdediging een beroep op noodweerexces gedaan voor zover de verdachte de noodzakelijke grenzen van de verdediging heeft overschreden, nu zij mede uit emotie van het voorval van 17 juli 2017 de verdediging had toegepast.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld – kort
gezegd – dat in de zaak met parketnummer 13-196317-17 geen sprake is geweest van een noodweersituatie, aangezien de verdachte de confrontatie met de aangeefster nodeloos heeft opgezocht.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft niet eenduidig verklaard over de toedracht van het incident, terwijl de verklaring van de aangeefster daarentegen gedetailleerd en consistent is en steun vindt in de overige bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder een medische verklaring. Het hof gaat dan ook uit van de verklaring van de aangeefster, die op voormelde gronden betrouwbaar wordt geacht, en zal dan ook de door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen, voor zover deze daarmee in tegenspraak is, terzijde stellen.
Op 15 oktober 2017 bevond de verdachte zich samen met [naam] en een kind in een auto die langs [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) reed. De auto werd door [naam] tot stilstand gebracht, waarna de verdachte uitstapte en op de aangeefster afliep. Zij greep toen direct de haren van de aangeefster vast en sloeg en schopte haar.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van haar lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Zo al sprake was van het uiten van “bedreigende bewoordingen” door [benadeelde], kan de reactie hierop van de verdachte door uit te stappen en de (fysieke) confrontatie te zoeken in de kern als aanvallend en niet als een noodzakelijke verdediging worden aangemerkt.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt het beroep op noodweer(exces).
De verweren worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 13-205669-17

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-205669-17 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 oktober 2017 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] bij de haren te pakken en te slaan en te schoppen.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-205669-17 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het beroep op noodweerexces is
geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 13-196317-17 en het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de navolgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij De Waag voor forensische psychiatrie of soortgelijke ambulante forensische zorg, een verplichting mee te werken aan een psychologisch onderzoek en een contactverbod met [benadeelde] en/of [slachtoffer], waarbij de reclassering opdracht is gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partij, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer
13-196317-17 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan wel een voorwaardelijke (taak)straf op te leggen met een contactverbod met [benadeelde] en [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan de mishandeling van haar nichtje [benadeelde]. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor haar angstaanjagende situatie op straat geschapen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juli 2020 is zij eerder ter zake van misdrijven, waaronder mishandeling, onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat in beginsel een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, een passende en geboden reactie vormt. De door de verdediging bepleite toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Het hof ziet, mede gelet op de omstandigheid dat er geen sprake meer lijkt te zijn van problematische contacten tussen enerzijds de verdachte en anderzijds [benadeelde] en [slachtoffer] geen toegevoegde waarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden, zonder dat deze vertraging aan de verdachte is te wijten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de termijn voor de berechting in hoger beroep met ruim 7 maanden is overschreden.
Het hof zal de overschrijding van deze termijn verdisconteren in de strafmaat en in plaats van een taakstraf van de hiervoor vermelde duur, een taakstraf van na te melden duur opleggen. Het hof acht deze straf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (parketnummer 13-196317-17)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, vermeerderd met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De verdachte wordt vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 13-196317-17 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (parketnummer 13-205669-17)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00, aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 400,00.
De raadsman van de verdachte heeft in geval van veroordeling verzocht om matiging van het toe te wijzen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Voor matiging ziet het hof geen aanleiding.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-196317-17 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-205669-17 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
18 (achttien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (parketnummer 13-196317-17)
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding in de zaak met parketnummer 13-196317-17.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (parketnummer 13-205669-17)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-205669-17 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 augustus 2020.
Mr. F.M.D. Aardema en mr. H.S.G. Verhoeff zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]