ECLI:NL:GHAMS:2020:2216
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van mishandeling in vereniging met voorbedachte raad na onduidelijkheid over geweldshandelingen
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mishandeling in vereniging met voorbedachte raad, gepleegd op 17 juli 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen de benadeelde partij had mishandeld door haar te slaan en/of te schoppen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 juli 2020 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdediging stelde dat de benadeelde partij de eerste aanval had gepleegd en dat er geen sprake was van medeplegen of voorbedachte raad. Het Openbaar Ministerie daarentegen meende dat het medeplegen van mishandeling wettig en overtuigend kon worden bewezen, en dat de verdachte niet kon ontsnappen aan de verantwoordelijkheid voor haar daden.
Het hof heeft de verklaringen van de betrokken partijen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat er wezenlijke verschillen waren in de lezing van de gebeurtenissen. Het hof kon niet met voldoende zekerheid vaststellen wie de geweldshandelingen had begonnen en wat de aard daarvan was. Dit was cruciaal voor de beoordeling van de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte. Gezien het gebrek aan bewijs heeft het hof besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.